==

==

121

==

Pietro was om een heel precieze reden op zoek naar zijn broer. Namelijk om hem te vragen of hij wilde gaan praten met de onderdirectrice. Dat had hij samen met Gloria bedacht. En het plan zou werken.

Aanvankelijk had zij geprobeerd hem ervan te overtuigen dat haar moeder kon gaan. Mevrouw Celani was dol op Pietro en vond hem het aardigste jongetje van de wereld. Ze zou het graag doen. Maar Pietro was niet overtuigd. Als Gloria’s moeder zou gaan, zou dat eens te meer aantonen dat zijn ouders zich niet om hem bekommerden, dat hij uit een gezin van gekken kwam.

Nee, dat was geen goed idee.

Uiteindelijk waren ze tot de conclusie gekomen dat er geen andere mogelijkheid was dan Mimmo te sturen. Hij was oud genoeg, en hij kon zeggen dat zijn ouders het te druk hadden met hun werk en dat hij daarom was gekomen.

Maar nu, nu hij zijn broer zo als een watje zag huilen onder een boom, vroeg hij zich af of het wel zo’n goed idee was. Maar hij moest het toch proberen, hij had geen andere keus.

Hij vertelde dat hij voor vijf dagen was geschorst en dat de school wilde praten met iemand van de familie. Maar papa weigerde te gaan en had gezegd dat het zijn zaken niet waren.

‘Dus ben jij de enige die overblijft, jij moet gaan en tegen ze zeggen dat ik braaf ben en dat ik het nooit meer zal doen, dat het me heel erg spijt, nou ja, de gebruikelijke dingen dus. Makkelijk zat.’

‘Stuur mama maar,’ zei Mimmo terwijl hij een steentje weggooide.

‘Mama...?’ herhaalde Pietro met een gezichtsuitdrukking die betekende: zit je me nou in de maling te nemen?

Mimmo pakte weer een steentje op. ‘En als er niemand gaat, wat gebeurt er dan?’

‘Niets. Dan word ik van school gestuurd.’

‘Nou en?’ Hij bracht zijn arm naar achteren en gooide de steen weg.

‘Nou en? Ik wil niet van school gestuurd worden.’

‘Ik ben drie keer van school gestuurd...’

‘Nou en?’

‘Nou en? Wat kan jou het schelen? Een jaartje meer of minder...’

Pietro snoof. Zijn broer zat te zeuren. Zoals gewoonlijk. ‘Ga je of ga je niet?’

‘Ik weet het niet... Ik haat die school... Ik kan daar niet naar binnen gaan. Ik vind het te erg...’

‘Dus je gaat niet?’ Het kostte Pietro geen moeite het nog een keer te vragen, maar als Mimmo dacht dat hij zou gaan smeken, dan vergiste hij zich enorm.

‘Ik weet het niet. Ik heb nu een serieuzer probleem. Mijn vriendin heeft me verlaten.’

Pietro draaide zich om en zei op vlakke toon: ‘Sodemieter maar op!’ En hij liep weg, de heuvel af.

‘Toe, Pietro, niet boos worden, laat me even nadenken. Als mijn pet er morgen naar staat, dan ga ik. Ik zweer je dat ik ga als ik het goedmaak met Patti,’ schreeuwde Mimmo op die rottoon van hem.

‘Sodemieter op! Dat is alles wat ik te zeggen heb.’

==

==

122

==

Flora Palmieri had de hele middag nagedacht over wat ze zou gaan koken. Ze had kookboeken en tijdschriften vol recepten doorgebladerd, maar niets gevonden.

Wat zou Graziano lekker vinden?

Ze had geen flauw idee. Maar ze wist zeker dat hij spaghetti niet vies zou vinden. Linguine met courgette en basilicum? Een licht gerecht, geschikt voor elk seizoen. Of litmacaroni met pesto. Daar zat natuurlijk wel knoflook in... Of helemaal geen spaghetti maar gevulde aubergines in de oven. Of...

Een ramp, besluiteloosheid.

Ten slotte had ze geïrriteerd besloten dat ze kip-curry zou maken met krenten, gekookt ei en rijst. Dat had ze al een paar keer eerder gemaakt van een recept uit de Annabella en ze vond het echt verrukkelijk. Het was anders, exotisch, een gerecht dat de eetlust van een globetrotter als Graziano zeker zou prikkelen.

Nu duwde ze een karretje voort tussen de schappen van de Coöp op zoek naar currypasta. Thuis had ze dat niet meer. Maar, o rampspoed, bij de Coöp was het uitverkocht en het was inmiddels te laat om nog even naar Orbano te gaan... en ze had de kip al gekocht.

Oké. Ik maak gewoon geroosterde kip met krieltjes en een salade. Een onverwoestbare klassieker.

Ze liep langs de schappen met wijn en pakte een fles Chianti en een fles Prosecco.

De gedachte aan dat etentje wond haar op en beangstigde haar tegelijkertijd. Ze had het huis schoongemaakt en het mooie tafelkleed en het servies van Vietri tevoorschijn gehaald.

Druk bezig met al deze voorbereidingen, had ze geprobeerd een brutaal stemmetje tot zwijgen te brengen dat almaar zei dat ze het allemaal verkeerd deed, dat deze geschiedenis niets goeds zou opleveren, dat ze alleen maar verwachtingen zou hebben die vervolgens gesmoord zouden worden, dat ze op de terugweg van Saturnia iets had besloten en nu iets heel anders deed, dat mama er onder zou lijden...

Maar het gezonde deel van Flora had zich krachtig opgericht en het brutale stemmetje ten minste voor even in de kelder opgesloten.

Ik heb nog nooit een man bij mij thuis uitgenodigd en nu wil ik dat doen. Ik heb daar zin in. We eten kip, we babbelen, we kijken tv, we drinken wijn, dat gaan we doen. We doen niets smerigs, we gaan niet als zwijnen over het kleed in de woonkamer rollebollen, we doen niets oneerbaars. En als het de laatste keer is dat ik hem zie, dan moet dat maar zo zijn. Dat betekent dat ik daarna zal lijden. Maar een beetje meer lijden... Ik weet dat het goed is, als ze kon zou mama zeggen dat ik zo door moet gaan.

Om zichzelf gerust te stellen dacht ze aan Michela Giovannini. Michela Giovannini had bijna een jaarlang lichamelijke oefening gegeven op het Buonarotti. Ze was even oud als Flora, een klein vrouwtje, donker van haar en huidskleur.

Flora had haar heel aardig gevonden.

Tijdens docentenvergaderingen viel ze op door haar spontaniteit, of doordat ze die oude fossielen met hun mond vol tanden liet zitten. Eens had ze zich als een leeuwin verzet tegen de onderdirectrice, juffrouw Gatta. Het betrof een probleem met de verdeling van de lesuren, en hoewel ze uiteindelijk niets had bereikt, had ze Gatta tenminste luid en duidelijk in het gezicht gezegd wat ze vond van haar fascistoïde methoden.

Iets wat Flora nooit was gelukt.

Ze waren zomaar vriendinnen geworden. Zoals dat vaak gaat. Flora had Michela gevraagd waar ze gymschoenen moest kopen om over het strand te wandelen. De volgende dag was Michela komen aanzetten met een paar prachtige Adidas-gympen. ‘Ze zijn te groot voor mij, iemand had ze voor me meegenomen uit Frankrijk, maar het was de verkeerde maat. Probeer jij ze maar, misschien passen ze jou wel,’ had ze gezegd terwijl ze de schoenen overhandigde. Flora had geaarzeld. ‘Nee, dank je, sorry maar dat kan ik niet aannemen.’ Michela had echter aangedrongen. ‘Wat moet ik ermee, moet ik ze ergens achter in de kast oud laten worden?’ Uiteindelijk had Flora ze gepast. Ze waren precies haar maat.

Flora had haar gevraagd mee te gaan wandelen en Michela had meteen enthousiast ja gezegd. En zo liepen ze op zondagochtend door de velden achter de spoorbaan en vervolgens naar het strand. Wandelingen van een paar uur. Soms probeerde Michela Flora over te halen voor een sprintje en een paar keer lukte haar dat. Ze babbelden over koetjes en kalfjes.

Over school. Over familie. Flora had verteld over haar moeder en de ziekte die ze had. En Michela over haar verloofde, Fulvio, een jongen die halve dagen werkte als bouwvakker in Orbano. Ze waren al een paar jaar bij elkaar. Hij was net tweeëntwintig. Drie jaar jonger dan Michela. Ze hadden een appartementje gehuurd in een gebouw vlak bij de kweekvijvers van de gebroeders Franceschini. Ze zei dat ze verliefd was op Fulvio (ze had een goede dosis sensibiliteit getoond door Flora nooit te vragen naar haar liefdesleven).

Op een ochtend was Michela op het strand gekomen, had de handen van haar vriendin vastgepakt, om zich heen gekeken en gezegd: ‘Flora, ik heb een beslissing genomen, ik ga met hem trouwen.’

‘En lukt dat, zonder een rooie cent?’

‘We vinden wel een manier om ons te redden... We houden van elkaar, dat is toch het enige wat telt?’

Flora had de juiste glimlach tevoorschijn getoverd. ‘Inderdaad.’ Vervolgens had ze Michela stevig omhelsd en ze was blij voor haar, maar tegelijkertijd had ze een pijnscheut achter haar borstbeen gevoeld.

En ik? Waarom heb ik niets?

Ze had haar tranen niet kunnen bedwingen en Michela dacht dat het tranen van geluk waren, maar het waren tranen van afgunst. Verschrikkelijke afgunst. Later, toen ze thuis was, had Flora zichzelf gehaat om haar egoïsme.

Michela begon haar te bestoken met telefoontjes. Ze wilde dat ze Fulvio zou ontmoeten en hun huisje zou zien. En telkens verzon Flora gekkere smoesjes om niet te gaan. Ze voelde dat het niet goed voor haar zou zijn. Maar omdat er zo werd aangedrongen, moest ze uiteindelijk toch een uitnodiging voor een etentje aannemen.

Het appartement was niet om aan te zien. En Fulvio een jochie. Maar het was er prettig, er stond een kacheltje dat vrolijk pruttelde en Fulvio had een zeebaars bereid die hij zelf met zuurstofflessen had gevangen bij de Scogli della Tartaruga. Het was een heerlijke maaltijd, Fulvio was buitengewoon attent voor zijn toekomstige bruid (zoentjes en handjes vasthouden) en daarna hadden ze naar Lawrence of Arabia gekeken terwijl ze amandelkoekjes in vinsanto doopten. Rond middernacht was Flora tevreden haar huis gegaan. Nee, tevreden is niet het juiste woord. Gekalmeerd.

Zoiets wilde ze vanavond ook. Iets dergelijks.

Ze wilde dat de maaltijd met Graziano een beetje leek op die bij Michela. Alleen zou er ditmaal een man zijn die helemaal voor haar alleen was.

Ze liep langs het lange diepvriesschap, pakte een bakje ijs en wilde naar de kassa gaan, toen ze Pietro Moroni voor zich zag staan. Hij hinkte een beetje en glimlachte zodra hij haar zag.

‘Pietro, wat is er met jou gebeurd?’

==

==

123

==

‘Ik wilde met u praten, juffrouw...’ Pietro slaakte een zucht van verlichting.

Eindelijk had hij haar gevonden. Hij was langs het huis van juf Palmieri gegaan maar had haar auto niet zien staan en was toen naar het dorp gegaan (een nachtmerrie tegenwoordig, hij moest als een dief in de nacht rondsluipen om Pierini en zijn bende niet tegen het lijf te lopen), maar ook daar was ze niet – hij had haar nergens gevonden en juist toen hij weer naar huis wilde gaan, had hij haar Y10 voor de Coöp zien staan. Hij was naar binnen gegaan en daar was ze.

‘Waarom loop je mank, heb je je pijn gedaan?’ vroeg ze bezorgd.

‘Ik ben van de fiets gevallen, maar het is niet erg,’ bagatelliseerde Pietro.

‘Wat is er dan?’

Het was belangrijk dat hij het haar goed vertelde, dan zou zij een oplossing kunnen bedenken. Hij vertrouwde juf Palmieri. Hij keek haar aan en hoezeer hij ook in beslag werd genomen door wat hij haar moest vertellen, hij merkte op dat de juf veranderd was. Niet heel erg, maar iets aan haar was anders. Allereerst waren haar haren los en wat waren dat er veel! Leeuwenmanen waren het! Verder droeg ze een spijkerbroek en ook dat was iets nieuws. Hij had haar altijd gezien in van die lange zwarte rokken. En verder... hij kon er niet de vinger op leggen, maar er was iets vreemds aan haar gezicht... Iets... nou ja, hij wist het niet. Gewoon iets anders.

‘Nou, wat wilde je me vertellen?’

Hij was afgeleid door haar uiterlijk. Vooruit, vertel op. ‘Mijn ouders willen niet naar school komen om te praten met de onderdirectrice en mijn broer ook niet, geloof ik.’

‘O. En waarom niet?’

Hoe moet ik het zeggen? ‘Mijn moeder is ziek en kan het huis niet uit, mijn vader... mijn vader...’ Zeg het. Zeg haar de waarheid. ‘Mijn vader heeft gezegd dat het mijn eigen zaken zijn, dat ik zelf de problemen heb veroorzaakt, niet hij, en dat hij dus ook niet komt. Mijn broer... nou, mijn broer is een sukkel.’ Hij ging dichter bij haar staan en vroeg haar met zijn hand op zijn hart: ‘Juffrouw, word ik van school gestuurd?’

‘Nee, je wordt niet van school gestuurd.’ Flora boog zich voorover tot ze op gelijke hoogte met Pietro was. ‘Natuurlijk word je niet van school gestuurd. Je bent braaf, dat heb ik toch al gezegd. Waarom zou je?’

‘Maar... als mijn ouders niet komen, wat doet de onderdirectrice dan...?’

‘Maak je geen zorgen. Ik zal wel praten met de onderdirectrice.’

‘Echt waar?’

‘Echt waar.’ Flora kuste haar wijsvingers. ‘Ik zweer het.’

‘En komen die... die dinges dan niet?’

‘Die dinges?’

‘Die maatschappelijke dinges.’

‘De maatschappelijk werkers?’ Flora schudde haar hoofd. ‘Ik beloof je, die komen niet.’

‘Dank u,’ pufte Pietro, zich bevrijdend van een last die groter was dan hijzelf.

‘Kom eens hier.’

Hij kwam dichterbij en Flora omhelsde hem stevig. Pietro sloeg zijn armen om haar nek en het hart van de juffrouw werd vervuld van een tederheid en een smart die haar even deden wankelen. Dit kind had mijn zoon moeten zijn. Haar keel werd dichtgeknepen. Mijn god...

Ze moest opstaan, anders zou ze gaan huilen. Ze rechtte haar rug en pakte toen een ijsje uit het diepvriesschap. ‘Wil je dit, Pietro?’

Pietro schudde zijn hoofd. ‘Nee, dank u. Ik moet naar huis, het is al laat.’

‘Ik ook. Het is al heel laat. Tot maandag op school dan.’

‘Oké.’ Pietro draaide zich om.

Maar voordat hij kon weglopen vroeg Flora: ‘Vertel eens, wie heeft jou zo beleefd opgevoed?’

‘Mijn ouders,’ antwoordde Pietro en hij verdween achter de toren met pasta.

Zes maanden later...

18 juni

124

==

Gloria probeerde hem overeind te trekken. Maar Pietro werkte niet mee.

Hij zat op zijn knieën, midden in de hal van de school, met zijn handen voor zijn gezicht. ‘Ik ben blijven zitten,’ zei hij almaar. ‘Ik ben blijven zitten. Ze had het gezworen. Ze had het gezworen. Waarom? Waarom?’

‘Pietro, kom, sta op. Laten we naar buiten gaan.’

‘Laat me met rust.’ Hij wuifde haar met een ruw gebaar weg, stond vervolgens op en droogde zijn tranen met zijn handen.

Alle klasgenoten keken zwijgend toe. In die neergeslagen ogen en die starre glimlachjes vond Pietro een bescheiden dosis solidariteit en een iets grotere dosis verlegenheid.

Een van hen was moediger dan de rest, liep op hem toe en gaf hem een schouderklopje. Dat was het startsein voor de hele kudde om hem aan te raken en te blaten. ‘Maak je niet druk. Wat kan jou het schelen...?’ ‘Het zijn gewoon klootzakken.’ ‘Ik vind ’t rot voor je.’ ‘Het is niet eerlijk.’

Pietro knikte en haalde zijn neus op.

Toen had hij een visioen. Een man die, te oordelen naar de manier waarop hij gekleed was, zijn vader kon zijn kwam in het kippenhok en in plaats van het vetste beest uit te kiezen (die het het meest verdiende) greep hij er zomaar een uit de hoop en zei tevreden: ‘En nu gaan we deze eens opsmikkelen.’ En alle kippen en hanen waren verdrietig over het lot van hun makker, maar alleen omdat ze wisten dat hun vroeger of later hetzelfde lot beschoren was.

De bom die uit de hemel was gevallen had Pietro Moroni geraakt en hem doen uiteenvallen in duizend stukjes.

Vandaag was ik aan de beurt. Maar vroeger of later is het jullie beurt. Daar kun je donder op zeggen.

‘Zullen we gaan?’ smeekte Gloria hem.

Pietro liep naar de uitgang. ‘Ja, ik wil weg. Het is veel te warm hier binnen.’

Naast de deur stond Italo. Hij droeg een te kort en te strak hemelsblauw shirt. Zijn pens trok aan de knoopjes en stelde de knoopsgaten ernstig op de proef. Twee ronde vlekken kleurden donker onder zijn oksels. Hij liet dat ronde, van zweet glimmende hoofd van hem wiegen. ‘Het is niet eerlijk. Als ze jou van school hebben gestuurd, hadden ze dat ook met Pierini, Ronca en Bacci moeten doen. Een zwijnenstreek is het.’ Hij zei het alsof hij een begrafenisspeech hield.

Pietro gunde hem geen blik waardig en liep naar buiten, gevolgd door Gloria die de lastpakken verjoeg met de superioriteit van een lijfwacht. Zij was de enige die zich mocht bekommeren om het lot van de mensheid.

De zon, miljoenen kilometers verwijderd van deze kindertragedies, schroeide de binnenplaats, de straat, de tafeltjes van de bar en de rest.

Pietro liep de trap af, het hek door en stapte zonder iemand aan te kijken op zijn fiets en reed weg.

==

==

125

==

‘Waar is die nou gebleven?’ Gloria had haar rugtas gepakt en toen ze zich had omgedraaid, was Pietro er niet meer. Ze stapte op haar fiets en wilde hem inhalen, maar ze zag hem niet op straat.

Toen fietste ze naar het Huis van de Vijgenboom, maar ook daar was hij niet. In de schuur was Mimmo met blote bast in de weer met de cilinderkop van zijn motor. Gloria vroeg of hij zijn broer had gezien, maar Mimmo antwoordde van niet en ging verder met het losdraaien van bouten.

Waar kan hij zijn?

Gloria ging naar de villa in de hoop dat hij daar was. Ook niet. Toen ging ze terug naar het dorp.

Er was geen zuchtje wind en de hitte benam je de adem. Er was geen hond te bekennen. Alleen door het gekwetter van de mussen en het getjilp van de krekels leek Ischiano nog net geen spookstad in de Texaanse woestijn. Brommers en motoren stonden tegen de muren.

Hun standaards zouden zijn weggezakt in het boterzachte asfalt. En voor de binnenkant van de voorruiten van de auto’s was wit karton gezet. De mensen hadden zich opgesloten in hun huizen. Wie airconditioning had kon het niets schelen, wie het niet had wel.

Voor de Stationsbar stapte Gloria van haar fiets. Pietro’s fiets stond niet tussen die in het fietsenrek.

Stel je ook voor dat hij hier was.

Ze was doodmoe, had het warm en had vreselijke dorst. Ze ging de bar binnen. De airco stond op de hoogste stand en koelde haar zweet ijskoud af. Ze kocht een blikje cola en ging dat buiten onder de parasol opdrinken.

Ze maakte zich zorgen. Grote zorgen. Dit was de eerste keer dat Pietro niet op haar wachtte. Dat moest wel betekenen dat het erg slecht met hem ging. En in die toestand zou hij misschien gekke dingen doen.

Zich ophangen bijvoorbeeld.

Waarom niet?

Ze had dat in de krant gelezen. In Milaan was een jongen blijven zitten en uit wanhoop was hij van de vijfde verdieping gesprongen en omdat hij toen nog niet dood was, had hij zich naar de lift gesleept met een spoor van bloed achter zich aan en was hij naar de zesde gegaan en daar was hij weer gesprongen en toen was hij gelukkig wel dood.

Was Pietro in staat tot zelfmoord?

Ja.

Maar waarom was het voor hem zo verdomd belangrijk om over te gaan? Als zij was blijven zitten had ze daar natuurlijk wel van gebaald, maar ze had er geen drama van gemaakt. Maar voor Pietro was school altijd zo belangrijk geweest. Hij hechtte er te veel waarde aan. En van een teleurstelling als deze kon hij gek worden.

Waar zou hij kunnen zijn? Natuurlijk... wat stom dat ik daar niet eerder aan heb gedacht.

Ze dronk in één teug haar blikje cola leeg en stapte weer op haar fiets.

==

De fiets van Pietro was verstopt tussen de struiken tegen het gaas dat de lagune scheidde van de spoorweg langs de kust.

‘Ik heb je gevonden!’ juichte Gloria en ze verstopte haar fiets naast die van Pietro, kroop achter een dikke eikenboom en tilde de onderrand van het gaas op zodat er een nauwe opening ontstond die echter groot genoeg was om er op haar buik onderdoor te kruipen. Toen ze aan de andere kant van het gaas was, duwde ze de rand weer naar beneden. Het was ten strengste verboden dit gebied te betreden.

En als de opzichters van het Wereld Natuur Fonds je grijpen, dan zwaait er wat.

Een laatste blik om zich heen en ze verdween in de dichte begroeiing.

De eerste tweehonderd meter van het smalle paadje tussen biezen en rietstengels van meer dan twee meter hoog waren nog begaanbaar, maar hoe dieper ze doordrong in het moeras, des te moeilijker het werd, en haar schoenen zakten weg in die dikke groene blubber, totdat de drassige grond helemaal de overhand kreeg en het paadje volledig opslokte.

Er hing een bittere en tegelijkertijd zoetige bedwelmende geur in de bedompte lucht. Dat waren de waterplanten die verrotten in dat warme, troebele, stilstaande water.

Zwermen muggen, vliegjes en zandvliegjes zoemden om Gloria heen en deden zich te goed aan haar zoete bloed. En verder waren er een heleboel akelige geluiden. Het monotone gekwaak van de bronstige kikkers. Het obsessieve gezoem van de horzels en de wespen. En dat snelle, verdachte geritsel, gewrijf en gegons tussen de rietstengels. Geplons in het water. De lugubere lokroep van de reigers.

Een helse plek.

Waarom hield Pietro er zoveel van?

Omdat hij gek is.

Inmiddels reikte het water tot boven haar knieën. Het kostte haar moeite verder te lopen. De planten kronkelden als lange, glibberige tagliatelle om haar enkels. De takken en de taaie bladeren schaafden haar blote armen. En het zat er vol met doorzichtige visjes die haar begeleidden bij haar mars die leek op die van mariniers in Zuid-Oost-Azië.

En nog had ze haar doel niet bereikt. Om bij de hut te komen moest ze nog een stuk van de lagune overzwemmen, want Pietro had natuurlijk de boot... (nou ja, boot... stukken rot hout die bijeen werden gehouden door vier verroeste spijkers) genomen.

Inderdaad. Toen ze, onder de krassen, steken en modderspetters, bij de zoom van het rietstengelbos kwam, trof ze daar alleen de grote paal aan die uit het water stak zonder de boot eraan vast.

Rotjoch! Rotjoch! Je zult nooit kunnen zeggen dat ik niet je beste vriendin ben.

Ze vatte moed en liet zich langzaam, als een deftig juffertje dat haar kleertjes niet vies wil maken, in het lauwe water zakken. Van daaruit verbreedde de lagune zich tot een echt meer waar metallic libellen laag overvlogen en duikers en ganzen in formatie navigeerden.

In schoolslag, langzaam om niets in beroering te brengen en met haar hoofd hoog, omdat ze misschien wel zou sterven als er ook maar een klein beetje water in contact kwam met haar mond, zwom Gloria naar de overkant. Haar gymschoenen trokken haar als ballast omlaag. Ze mocht absoluut niet denken aan de verzonken wereld daar beneden. Salamanders. Vissen. Smerige beesten. Larven. Insecten. Waterratten. Slangen. Ringslangen. Krabben. Krokodillen... nee. Krokodillen niet.

Ze hoefde nog maar honderd meter. Aan de overkant stak de lage achtersteven van de boot tussen de rietstengels uit.

Kom op, je bent er bijna.

Nu was het nog maar een meter of dertig en ze begon het verrukkelijke vasteland al voor zich te zien, toen ze iets dierlijks voelde, of meende te voelen, aan haar benen. Ze slaakte een gil en zwom als een bezetene ongecoördineerd naar de oever. Haar hoofd kwam onder water en ze slikte die weerzinwekkende brij in, ze kwam weer boven, spuugde en bereikte met vier armslagen de boot en sprong erin als een afgerichte zeehond. Ze hapte naar adem, trok de algen en bladeren van zich af en zei in zichzelf: ‘Wat smerig! O god, wat smerig! Wat smerig! Gadverdamme, wat smerig!’ Ze wachtte tot ze weer op adem was gekomen, sprong toen op een strookje land dat in de lagune stak. Ze keek om zich heen.

Ze bevond zich op een microscopisch eilandje, voor de helft omgeven door rietstengels en voor de andere helft door het bruine water van de lagune. Op het eilandje was niets, behalve een grote, kromme boom waarvan het gebladerte een groot deel van het eilandje in schaduw hulde en een hutje waar vroeger de jagers kwamen om op de vogels te schieten voordat het een beschermd natuurgebied werd.

Dat was ‘de plek’. Zo noemde Pietro het.

De plek van Pietro.

Pietro kwam daar zodra het mooie seizoen begon, en soms ook in het slechte seizoen, en bracht er meer tijd door dan thuis. Hij had het goed voor elkaar. Aan een lage tak hing een hangmat. In de hut had hij een koeltas staan met broodjes en een fles water. Verder waren er strips, een oude verrekijker, een gaslamp en een radiootje (dat je heel, heel zacht moest zetten).

Alleen, nu was Pietro er niet.

Gloria liep over het eilandje zonder een spoor te vinden, maar toen zag ze in de hut het shirtje aan een spijker hangen. Hetzelfde als Pietro die ochtend aanhad.

En terwijl ze weer naar buiten liep, zag ze hem in zwembroek uit het water komen. Hij droeg een masker en leek wel het monster van de stille lagune, met die algen over hem heen en in zijn hand...

‘Wat smerig! Gooi die slang weg!’ gilde Gloria als een echte keukenmeid.

‘Dat is helemaal niet smerig. Dat is een slang. Een ringslang. Zo’n lange heb ik nog nooit gevangen,’ zei Pietro ernstig. De slang had zich om zijn arm gekronkeld in een wanhopige poging om te ontsnappen, maar Pietro had hem stevig vast.

‘Wat ga je ermee doen?’

‘Niets. Ik bestudeer hem een beetje en dan laat ik hem weer vrij.’ Hij rende naar de hut, pakte een schepnet en stopte de slang erin. ‘En wat doe jij hier?’ vroeg hij, waarna hij glimlachend naar haar natte shirtje wees.

Gloria keek naar zichzelf. Het natte shirt plakte aan haar borsten en ze was zo goed als naakt. Ze trok het shirtje naar voren. ‘Pietro Moroni, je bent een vuilak... Geef me onmiddellijk jouw shirt.’

Pietro reikte haar zijn shirt aan en Gloria verkleedde zich achter de boom en hing het hare te drogen.

Hij zat geknield naast zijn slang en keek uitdrukkingsloos naar het reptiel.

‘Nou?’ vroeg Gloria, terwijl ze op de hangmat ging zitten.

‘Wat nou?’

‘Wat is er met jou?’

‘Niets.’

‘Waarom heb je bij school niet op me gewacht?’

‘Ik had geen zin. Ik wilde alleen zijn.’

‘Wil je dat ik wegga? Stoor ik?’ vroeg Gloria op sarcastische toon.

Pietro zweeg een ogenblik terwijl hij nog steeds het reptiel bekeek, maar zei toen ernstig: ‘Nee, je mag blijven...’

‘Dank je. Wat zijn we vriendelijk vandaag.’

‘Geen dank.’

‘Vind je het niet meer erg dat je bent blijven zitten?’

Pietro schudde zijn hoofd. ‘Nee. Niets kan me meer schelen. Vrede.’ Hij pakte een takje en begon de slang te pesten.

‘Hoe kan dat? Twee uur geleden huilde je nog tranen met tuiten.’

‘Omdat het zo moest zijn. Ik wist het. Het moest zo zijn en daarmee uit. En ik kan me er wel rot over voelen, maar dat verandert niets. Behalve dat ik me rot voel.’

‘Waarom moest het zo zijn?’

Hij keek haar slechts een seconde aan. ‘Omdat zo iedereen gelukkiger is. Mijn vader omdat ik, zoals hij zegt, eindelijk serieus word en ga werken. Mijn moeder, nee, mijn moeder niet, die weet niet eens in welke klas ik zit. Mimmo, omdat we nu allebei zijn blijven zitten en hij niet de enige stommeling is. De onderdirectrice. De directeur. Pierini. Juf...’ Hij zweeg even en ging toen verder: ‘Juf Palmieri. De hele wereld. En ik ook.’

Gloria begon te schommelen en het touw dat aan de tak vastzat piepte. ‘Maar één ding begrijp ik niet. Palmieri had toch beloofd dat je niet zou blijven zitten?’

‘Ja.’ Pietro’s stem trilde even, waardoor de kwetsbare onverschilligheid werd doorbroken.

‘En waarom ben je dan wel blijven zitten?’

Pietro pufte. ‘Dat weet ik niet en het kan me ook niet schelen. Punt uit.’

‘Het is niet eerlijk. Juf Palmieri is een trut. Een grote trut. Ze heeft zich niet aan haar belofte gehouden.’

‘Nee, dat heeft ze niet gedaan. Ze is net als alle anderen. Ze is een trut, ze heeft me in de maling genomen.’ Pietro zei dit met moeite en sloeg toen een hand voor zijn gezicht om niet te gaan huilen.

‘Ze is waarschijnlijk niet eens naar de rapportvergadering geweest.’

‘Ik weet het niet. Ik wil er niet over praten.’

De laatste maand was juf Palmieri niet meer op school geweest. Er was een invalster gekomen die zei dat hun Italiaanse juf ziek was en dat ze het jaar met haar zouden afmaken.

‘Nee, daar is ze zeker niet geweest. Het kon haar niets schelen. En wat de invalster zei was niet waar. Ze is niet ziek. Ze is kerngezond. Ik heb haar heel vaak in het dorp gezien. Een paar dagen geleden nog,’ betoogde Gloria vol vuur. ‘Heb jij haar nooit gezien?’

‘Eén keer maar.’

‘En...?’

Waarom kwelde Gloria hem zo? Het was nu toch al gebeurd. ‘En toen ben ik naar haar toe gegaan. Ik wilde vragen hoe het met haar ging, of ze weer op school kwam. Ze groette me nauwelijks. Ik dacht dat ze eigen problemen aan haar hoofd had.’

Gloria sprong op de grond. ‘Ze is de grootste trut die ik ooit heb gezien. Niemand is slechter dan zij. Ze heeft ervoor gezorgd dat je bleef zitten. Het is niet eerlijk. Ze moet boeten.’ Ze ging op haar knieën naast Pietro zitten. ‘We moeten haar laten boeten. We moeten haar zwaar laten boeten.’

Pietro gaf geen antwoord en keek hoe de aalscholvers als zwarte spoelen in het zilverkleurige water van de lagune doken.

‘Wat vind je ervan? Zullen we haar laten boeten?’ herhaalde Gloria.

‘Het kan me allemaal niet meer schelen...’ zei Pietro terneergeslagen terwijl hij zijn neus ophaalde.

‘Jij bent ook altijd zo... Je kunt niet altijd alles maar aanvaarden. Je moet ook eens reageren. Je moet iets doen, Pietro.’ Gloria was nu woedend. Ze had willen zeggen dat dat ook een reden was waarom hij was blijven zitten, dat hij geen ballen had – als hij ballen had gehad zou hij niet met dat stel idioten op school hebben ingebroken. Maar ze hield zich in.

Pietro keek haar aan. ‘En vertel dan eens hoe je haar wilt laten boeten? Wat ga je dan doen?’

‘Dat weet ik niet.’ Gloria begon over het eilandje heen en weer te lopen in de hoop dat ze een idee kreeg. ‘Nou, we zouden haar bang kunnen maken, haar in haar broek doen schijten... Wat zouden we kunnen doen?’ Plotseling bleef ze stilstaan en hief haar ogen ten hemel alsof de waarheid in haar was neergedaald. ‘Ik ben een genie! Ik ben een supergenie!’ Met twee vingers pakte ze het schepnetje met de ringslang en tilde dat in de lucht. ‘We stoppen dit lieve diertje in haar bedje. Als ze dan gaat slapen krijgt ze een prachtig hartinfarct. Wat vind je, ben ik geen genie?’

Pietro schudde verdrietig zijn hoofd. ‘Arme stakker.’

‘Hoezo arme stakker? Het is een trut. Heeft ze je laten zitten...?’

‘Nee, ik bedoel de ringslang. Arme stakker. Die zal doodgaan.’

‘Die zal doodgaan? Wat kan ons dat nou schelen! Dit smerige moeras is vergeven van smerige slangen. Als er een doodgaat, gebeurt er helemaal niets, weet je wel hoeveel er doodgaan op straat onder auto’s? En daarbij is nog niet gezegd dat hij zal doodgaan. Er gebeurt misschien helemaal niets.’

En ze bleef zo op hem inhameren, dat Pietro ten slotte maar ja zei.

==

==

126

==

Het plan was simpel. Ze hadden het nauwkeurig uitgedacht op het eiland. Het kon in een paar punten worden samengevat.

1) Als de auto van Palmieri er niet stond, betekende dat dat Palmieri niet thuis was. In dat geval doorgaan met punt 3.

2) Als de auto van Palmieri er wel stond, betekende dat dat Palmieri thuis was. En dan konden ze niets beginnen. Dan moesten ze het een volgende keer weer proberen.

3) Als Palmieri er niet was, zouden ze op het balkon klimmen en vervolgens het huis binnengaan, de surprise in haar bed stoppen en hem sneller dan de wind smeren.

Dat was alles.

De auto van Palmieri stond er niet.

==

De zon was begonnen aan zijn trage en onvermijdelijke afdaling, had zijn beste pijlen verschoten en nu was de hitte verzengend, maar minder verzengend dan een paar uur daarvoor. Er hing niet meer die vervloekte drukkende hitte die de mensen gek maakt en al die verschrikkingen laat begaan waardoor de misdaadpagina’s in de kranten ’s zomers bijzonder bloedig en gevarieerd zijn.

Een zwak briesje, een verlangen naar wind misschien, bracht de zinderende lucht enigszins in beweging. Het beloofde een nacht van diepe dromen te worden. Benauwd. Sterren aan de hemel.

Onze twee jonge helden, stevig in het zadel, hadden zich verstopt achter de laurierhaag die het appartementengebouw van juffrouw Palmieri omheinde.

‘Waarom vergeten we het niet gewoon?’ vroeg Pietro voor de zoveelste keer.

Gloria probeerde het plastic zakje met de slang, dat met een veiligheidsspeld aan Pietro’s broekband vastzat, weg te grissen. ‘Ik snap het al, je doet het in je broek! Ik zal wel alleen gaan. Blijf jij maar hier wachten...’

Waarom werd hij er door iedereen, goed en kwaad, vriend en vijand, uiteindelijk altijd van beschuldigd dat hij het in zijn broek deed? Waarom is het in het leven zo belangrijk om het niet in je broek te doen? Waarom moet je, om als mens te worden beschouwd, altijd doen waar je het minste zin in hebt? Waarom?

‘Oké, laten we gaan...’ Pietro glipte door de heg en Gloria volgde hem.

Het gebouw stond naast een smalle secundaire weg die vanaf Ischiano door de landerijen sneed, een spoorwegovergang passeerde en ten slotte aansloot op de kustweg. Er reden nooit veel auto’s. Vijfhonderd meter verderop richting Ischiano stonden een paar kassen en een garage. Het appartementengebouwtje was een lelijke, grijs geverfde kubus met een plat dak, groene plastic rolluiken en twee balkonnetjes vol planten. Op de begane grond waren de ramen gesloten. De juffrouw woonde op de eerste verdieping.

Om naar boven te klimmen kozen ze de zijkant die uitkeek op de landerijen. Als er iemand op straat zou langskomen, kon diegene hen niet zien. Maar wie zou daar langskomen? De overweg was in die tijd van het jaar gesloten.

De regenpijp bevond zich in het midden van de façade op een meter van het balkonnetje. Hij zat niet erg hoog. Het enige probleem was je hand uitsteken om de balustrade van het balkon te pakken te krijgen.

‘Wie gaat eerst?’ vroeg Gloria zachtjes. Ze zaten als twee gekko’s tegen de muur geplakt.

Pietro schudde aan de regenpijp om te voelen hoe sterk die was. Hij leek stevig genoeg. ‘Ik ga wel. Dat is beter. Dan help ik je daarna om op het balkon te komen.’

Hij had een slecht voorgevoel, maar probeerde daar niet aan te denken.

‘Oké.’ Gloria kroop opzij.

Met de slang kronkelend in het zakje aan zijn broeksriem, greep Pietro met beide handen de regenpijp vast en steunde met zijn voeten tegen de muur. Zijn plastic sandalen waren niet ideaal voor een dergelijke onderneming, maar niettemin trok hij zichzelf omhoog terwijl hij probeerde zijn voeten op de beugels te plaatsen waarmee de regenpijp aan de muur was bevestigd.

Opnieuw ging hij ergens binnen waar hij niet binnen moest gaan. Maar ditmaal had hij het gelijk aan zijn kant, volgens Gloria.

(En jij? Wat vind jij er zelf van?)

Ik vind dat ik dit niet mag doen, maar ik vind ook dat juf Palmieri een kutwijf is en deze grap verdient.

De klim verliep zonder problemen, de rand van het balkonnetje was nog maar een meter verwijderd, toen de regenpijp onaangekondigd en geruisloos losliet. Misschien was er een beugel verroest of niet goed gecementeerd. Hoe het ook zij, hij liet los van de muur.

Door zijn gewicht werd Pietro de leegte ingetrokken en als hij niet met een malende armslag – een gibbon waardig – juist op tijd had losgelaten, zou hij achterover zijn gevallen en... Nou ja, laat maar.

Hij bungelde aan de rand van het balkon.

‘Godkolerenogantoe...’ mompelde hij wanhopig en begon te trappelen in een poging zijn voeten tegen de regenpijp te krijgen, maar het enige wat hij daarmee bereikte was dat de pijp nog verder doorboog.

Kalm blijven. Niet te veel bewegen. Hoe vaak heb je niet aan een boomtak gehangen? Je kunt het wel een halfuur volhouden.

Dat was niet waar.

De marmeren rand van het balkon zaagde zijn vingers door. Hij zou het vijf, hooguit tien minuten volhouden. Hij keek naar beneden. Hij kon zich laten vallen. Het was niet heel hoog. Hij zou het zelfs zonder al te veel schade kunnen doen. Het enige probleem was dat hij precies op het tegelpad zou vallen. En iedereen weet dat tegels bekend staan om hun hardheid.

Maar als ik goed val, gebeurt er niets.

(Zinnen die met maar beginnen zijn bij voorbaat fout.) Hij hoorde de stem van zijn vader.

Onder hem keek Gloria met haar handen in het haar toe.

‘Wat moet ik doen?’ vroeg hij zachtjes schreeuwend.

‘Laat je vallen. Ik vang je wel op.’

Kijk, dat was pas echt een stom idee.

Dan bezeren we ons allebei.

‘Ga opzij!’

Hij sloot zijn ogen en wilde juist loslaten, toen hij zichzelf op de grond zag liggen met een gebroken been en een zomer lang in het gips. ‘Geen sprake van dat ik me laat vallen!’ Met al zijn krachten greep hij een spijl van de balustrade, strekte met moeite een been uit en plaatste zijn hak op de rand van het balkon, vervolgens greep hij de rand ook met zijn andere hand, zette zijn voet neer en klauterde over de rand.

En nu?

De balkondeur was dicht. Hij duwde er tegen. Op slot.

Dat was niet in de plannen voorzien. Wie kon ook bedenken dat iemand met deze gore hitte de ramen dicht had alsof het januari was?

Hij maakte zijn hand hol tegen het raam en keek naar binnen.

Een woonkamer. Er was niemand.

Hij kon proberen het slot te forceren of het raam met een bloempot in te slaan. Om vervolgens door de voordeur te ontsnappen. Het plan zou mislukken (Wat kan mij dat schelen!), of hij kon weer aan het balkon gaan hangen en zich laten vallen.

‘Ga naar binnen!’ riep Gloria druk gebarend tegen hem.

‘Hij is dicht! De deur is dicht.’

‘Schiet op, ze kan elk moment thuiskomen.’

Makkelijk gezegd van beneden af.

Stel je voor: wat een pleefiguur! Juf Palmieri die mij aantreft voor haar gesloten balkondeur.

Hij keek naar de andere kant. Minder dan een meter verderop zat een raampje. Open. Het rolluik was naar beneden maar niet genoeg om hem te verhinderen erdoor te kruipen.

Daar was de vluchtweg.

==

==

127

==

Het was heel warm.

Maar het water begon af te koelen. Ze voelde haar benen en billen niet meer.

Hoe lang lag ze daar nu al? Ze kon het niet met zekerheid zeggen, want ze was in slaap gevallen. Een halfuur? Een uur? Twee?

Wat deed het ertoe?

Ze zou er zo direct uit komen. Maar nu nog niet. Heel rustig. Nu moest ze haar liedje horen. Haar lievelingsliedje.

Rew. Srrrrr. Plok. Play. Efffff.

‘Wat een vreemde man had ik, met zulke zachte ogen die mij steeds lieten zeggen ik ben nog steeds van jou en de grond zakte onder me weg als hij insliep op mijn borst... en ik dacht terug aan het begin, toen ik nog onschuldig was, toen ik nog het rode licht van de koralen in mijn haar had, toen ik ijdel als geen ander mij spiegelde in de maan en steeds maar wilde horen: je bent beeldschooooooon! Ooo! Ooo!’

STOP.

Dat liedje was de waarheid.

In dat liedje zat meer waarheid dan in alle boeken en in alle domme gedichten die over de liefde gaan. En dan te bedenken dat ze de cassette had aangetroffen in een dagblad. De grote successen van de Italiaanse muziek. En ze wist niet eens hoe de zangeres heette. Ze was geen deskundige op dat gebied.

Maar het liedje zei grote waarheden.

Dit liedje zouden de leerlingen moeten leren.

‘Uit het hoofd,’ mompelde Flora Palmieri terwijl ze een hand over haar gezicht liet glijden.

PLAY.

‘Je bent beeldschoooooon! Je bent beeldschoooooo! Ooo!’

‘Hij zei jij bent beeldschoon... Ooo,’ begon ook zij te zingen, maar het was alsof haar batterijen leeg waren.

==

==

128

==

‘Je bent beeldschoon.’

Ze doet haar ogen open. Lippen zijn haar aan het kussen.

Kusjes in haar hals. Kusjes op haar oorschelp. Kusjes op haar schouders.

Ze haalt een hand door zijn haar. Haar dat hij voor haar heeft afgeknipt (Wat vind je, vind je me nu leuker? Natuurlijk vind je me nu leuker.)

Wat zei je?’ vraagt ze, terwijl ze haar ogen uitwrijft en zich uitrekt. Een zonnestraal kleurt het tapijt donker en laat het stof in de lucht dansen.

‘Ik zei dat je beedschoon bent.’

Kusjes op haar keel. Kusjes op haar rechterborst.

‘Zeg dat nog eens.’

Kusjes op haar linkerborst.

Je bent beeldschoon.’

Kusjes op haar rechtertepel.

‘Nog een keer. Zeg het nog eens.’

Kusjes op haar linkertepel.

Je bent beeldschoon.’

Kusjes op haar buik.

‘Zweer het.’

Kusjes op haar navel.

‘Ik zweer het. Jij bent het mooiste wat ik ken. En wil je me nu alsjeblieft mijn gang laten gaan?’

En nog veel meer kusjes.

==

==

129

==

Pietro gleed met zijn hoofd naar voren, als een vis in een ton, naar binnen.

Hij hield zijn handen voor zich, plaatste ze op de tegels en kroop op zijn polsen vooruit.

De grond was nat en zijn shirt raakte doorweekt.

Ten slotte lag hij languit naast het bidet.

In een badkamer.

Muziek.

‘...maar ik ging naar buiten om je te zoeken, op straat, tussen de mensen, ik dacht dat ik me omdraaide en je plotseling zou zien en ik denk dat ik nog steeds kan horen: Jij bent beeldschooooon!’

Loredana Berté.

Hij kende dat liedje, want Mimmo had de plaat.

Hij stond op.

Het was donker.

En het was heel warm.

Er droop zweet van hem af.

En er was een... vieze geur.

Twintig seconden lang was hij haast blind. Hij was in een badkamer, daarover kon geen twijfel bestaan. Er brandde een lamp maar die was bedekt met een doek en verspreidde geen licht. De rest was in schemering gehuld. Zijn pupillen vernauwden zich en ten slotte kon hij zien.

Juffrouw Palmieri lag languit in het bad.

Tussen haar handen klemde ze een oude cassetterecorder, zo een met een hoesje van zwart plastic, die gilde: je bent beeldschoon. Een snoer liep door de hele badkamer en eindigde in een stopcontact naast de deur. Het was er erg rommelig. Kleren op een hoop op de grond. Natte kleren in de wastafel. De spiegel besmeurd met rode strepen.

Juffrouw Palmieri zette de cassetterecorder uit en keek hem aan. Ze leek niet verbaasd. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was dat iemand door het raam haar huis binnenkwam.

Maar zij was niet gewoon.

Verre van.

Haar gezicht was in de tussentijd veranderd, sterk vermagerd (die gezichten van die joden in de kampen...), en daarbij dreven er in het badwater stukken zacht geworden zeep, bananenschillen en een roddelblad.

De juffrouw vroeg met een heel klein vleugje van verbazing: ‘Wat doe jij hier?’

Pietro sloeg zijn ogen neer.

‘Maak je geen zorgen. Ik schaam me niet meer. Je mag naar me kijken. Wat wil je?’

Pietro sloeg zijn ogen op en sloeg ze weer neer.

‘Wat is er, vind je me lelijk?’

‘Neeee n...’ stamelde hij verlegen.

‘Kijk dan naar me.’

Pietro dwong zichzelf naar haar te kijken.

Ze was wit als een lijk. Of beter gezegd, als een wassen beeld. Vaalgeel. En haar borsten leken twee enorme mozzarella’s die in het water waren gelegd. Haar ribben staken uit. Haar buik rond en gezwollen. En rood schaamhaar. En lange armen. En lange benen.

Ze was angstaanjagend.

Flora tilde haar hoofd op, keek naar het plafond en schreeuwde: ‘Mama! We hebben gasten! Pietro is op bezoek.’ Ze draaide haar hoofd om alsof er iemand tegen haar praatte, maar er praatte niemand. Het huis was stil als een graf. ‘Nee, maak je geen zorgen, het is niet diezelfde van daarnet.’

Ze is gek geworden, zei Pietro tegen zichzelf.

==

==

130

==

Wat hebben we het fijn samen, hè?’

Flora glimlacht.

‘Waarom geef je geen antwoord? Hebben we het samen fijn of niet?’ dringt hij aan.

‘Ja, we hebben het fijn.’

Ze liggen omstrengeld op een duin op dertig meter van de vloedlijn. In een mand zitten broodjes in aluminiumfolie en een fles rode wijn. De zee is somber, zo grijs, geplooid door de wind. Dezelfde kleur als de hemel. En de lucht is zo schoon dat de schoorsteenstrepen van de centrale van Civitavecchia vlakbij lijken.

Hij pakt zijn gitaar en begint te spelen. Hij heeft moeite met een passage.

Hij probeert het een paar keer. ‘Dit is een milonga. Zelf gecomponeerd.’ Hij stopt met spelen en heeft een geïrriteerde uitdrukking op zijn gezicht. ‘Wat doet me hier toch zo’n pijn?’ Hij steekt een hand in zijn broekzak en haalt er een blauw fluwelen doosje uit. ‘O, dat was het. Kijk nou toch wat er soms in je zak terechtkomt.’

Wat is het?’ Flora schudt haar hoofd.

Ze heeft het begrepen.

Hij legt het doosje in haar hand.

‘Ben je gek geworden?’

‘Maak maar open.’

‘Waarom?’

‘Als je het niet openmaakt zit er niets anders op dan het aan de vissen te voeren. En dan heeft een duiker de volgende zomer geluk.

Flora maakt het open.

Een ring. Van wit goud met amethist.

Flora schuift hem aan haar vinger. Perfect. ‘Wat is dit?’

‘Een officieel huwelijksaanzoek.’

‘Ben je gek geworden ?’

‘Ja, helemaal. Als je hem niet mooi vindt, zeg het dan, de juwelier is een vriend van me, we kunnen hem ruilen. Geen enkel probleem.

‘Nee, hij is prachtig, ik vind hem mooi.’

==

==

131

==

‘Nou, wat kom je hier doen?’

‘Kijk...’ Om een grap met u uit te halen, maar gelet op uw toestand denk ik niet dat... Pietro wist niet wat hij moest zeggen.

‘Dus het is waar dat jij als een dief andermans huizen binnensluipt? Wilde je soms mijn televisie kapotgooien? Als je dat wilt, mag dat gerust. Ga maar naar de woonkamer. Ik kijk al een hele tijd geen tv meer. Maar ik heb de indruk dat je dit keer door niemand gedwongen bent om in te breken, of vergis ik me?’

Beneden staat iemand die...

Daar was de deur. Hij kon wegvluchten.

‘Haal het niet in je hoofd. Je bent nu hier en je gaat pas weg wanneer ik dat zeg. We hebben de laatste tijd niet veel gasten gehad met wie we konden converseren.’ Vervolgens tegen het plafond: ‘Toch, mama?’ Ze wees met een vinger naar het zakje dat aan Pietro’s riem hing. ‘Wat zit daar in? Er beweegt iets...’

‘Niets,’ loog Pietro. ‘Niets.’

‘Laat eens zien.’

Hij liep naar haar toe. Hij zweette als een otter. Zelfs in zijn knieholte. Hij maakte het zakje los en hield het in zijn hand. ‘Er zit een slang in.’

‘Wilde je me laten bijten?’ vroeg de juffrouw belangstellend.

‘Nee, het is een ringslang, die bijten niet,’ probeerde Pietro zich te rechtvaardigen zonder echter al te overtuigend te zijn. Dat was de schuld van de juffrouw, ze gaf hem een rotgevoel.

Hij voelde hoe de gekte van die vrouw zich om hem heen wikkelde als een gifwolk die hem ook gek kon maken. Ze had niets meer van juffrouw Palmieri, de aardige juf Palmieri met wie hij die winteravond had gepraat bij de Coöp. Ze was een ander persoon en bovendien nog dwazer dan een gekke koe.

Ik wil weg.

De juffrouw legde de cassetterecorder op de rand van het bad en pakte het zakje. Ze maakte het open en wilde er net in kijken toen het puntige kopje van de slang uit het zakje schoot en, gevolgd door de rest van zijn golvende lijf, in het bad terecht kwam waar hij begon rond te zwemmen tussen haar benen. Juffrouw Palmieri bleef onbeweeglijk zitten en je kon niet zeggen of ze bang was of het leuk vond, of wat dan ook.

Vervolgens gleed het reptiel over de badrand en glipte door de badkamerdeur de gang op.

De juffrouw begon te lachen. Maar de schaterlach klonk geforceerd en onnatuurlijk, als die van een afgetakelde actrice. ‘Nu kan hij vrij door het huis zwerven. Ik heb nooit huisdieren gehad. Deze past goed bij me.’

‘Mag ik nu gaan?’ smeekte Pietro.

‘Nog niet.’ Flora stak een gerimpelde voet uit het bad. ‘Waar zullen we het over hebben? Nou, ik kan je zeggen dat het de laatste maanden niet bepaald erg goed met me is gegaan...’

==

==

132

==

Ze is klaar met koken. Alles is gereed. Het vlees staat in de oven. De tagliatellesalade staat af te koelen op tafel. Waar blijft hij toch? Meestal is hij zo punctueel. Misschien is het laat geworden met die Milanese interieurontwerper. Hij zal zo wel komen. Flora heeft bij de krantenkiosk de video van Gone with the Wind gekocht. Hij heeft haar een videorecorder gegeven.

En eindelijk is hij er.

Maar hij gaat al snel weer weg. Hij is ontwijkend. Hij is vreemd. Hij kust haar amper. Hij zegt dat hij wat problemen heeft met de jeansstore (wat een lelijk woord). Dat hij vanavond niet kan blijven eten. Wat voor problemen? Ze vraagt het niet. Hij zegt dat hij haar morgenochtend opbelt. En dat ze morgenavond naar de video gaan kijken. Hij kust haar op (en niet in) haar mond en gaat weg.

Flora eet de koude tagliatelle en kijkt naar Gone with the Wind.

==

==

133

==

‘Sinds die avond van Gone with the Wind heb ik hem niet meer gezien,’ giechelt de juf. ‘Nooit meer. En ook niet gehoord.’

Welke avond? En wie? Waar had ze het over? Pietro begreep er niets van, maar had beslist geen behoefte om er dieper op in te gaan.

(Laat haar maar praten.)

‘Nu kan ik erom lachen. Maar je hebt geen idee hoe ik eerst... laat maar zitten. De volgende dag niet eens een telefoontje. ’s Avonds niets. Er kwam geen einde aan die dag. En ik wist het. Ik wist alles al. Ik heb geprobeerd hem op zijn gsm te bereiken, maar dan kreeg ik altijd de voicemail. Ik heb berichten achtergelaten. Ik heb drie dagen gewacht en toen heb ik hem bij hem thuis gebeld. En zijn moeder zegt dat hij er niet is. En dat hij geen berichten voor mij heeft achtergelaten. En dan laat ze zich ontvallen dat haar zoon is vertrokken, meer kan ze me niet vertellen. Hoezo vertrokken? Waar is hij dan heen? Meer kan ze me niet vertellen, snap je? Hij heeft niet eens een bericht voor me achtergelaten.’ Juffrouw Palmieri begon stil te huilen, gooide vervolgens water in haar gezicht en glimlachte. ‘Genoeg gehuild. Ik heb al veel te veel gehuild. En huilen is nergens goed voor. Nietwaar?’

Pietro knikte.

Waarom ben ik hier gekomen? Oen die je bent... Oen...Gloria zou haar eens moeten zien, moeten zien hoe ze eraan toe is. Op wie is ze nou eigenlijk verliefd?

‘Hij was vertrokken. Hij was weggegaan. Zonder iets tegen me te zeggen, zonder te groeten. Ik wist wel dat die man niets waard was. Hij was een farce, dat had mijn moeder al meteen gezegd. Ik wist het heel goed. Dat is wat me zo’n pijn doet. Maar hij had me betoverd met zijn woorden, zijn muziek, zijn mooie plannen, die ring. Hij liet me niet met rust. Hij kwelde me. Hij liet me alles geloven. En nu zal ik je eens iets zeggen, iets grappigs. Jij bent de eerste aan wie ik dit vertel, meneertje. Daar moet je vereerd mee zijn. Onze vriend heeft een klein aandenken voor me achtergelaten.’ Ze pakte de rand van het bad vast en rechtte haar rug.

‘Pietro, ik ben zwanger. Ik verwacht een baby.’

En ze begon weer te lachen.

==

==

134

==

Flora steekt haar hand in haar jaszak en knijpt in het plastic staafje dat haar de waarheid heeft verteld over die misselijkheid, dat uitblijven van haar menstruatie, die vermoeidheid die zij weet aan haar gebroken hart. Ze stapt in de auto en gaat naar fourniturenwinkel Biglia. Ze zet de motor af. Ze start hem weer. Ze zet hem weer af. Ze stapt uit en gaat de winkel binnen.

Gina Biglia staat achter de toonbank te praten met twee klanten. Als ze Flora ziet, spert ze met veelbetekenende blikken haar mond open. De twee klanten gaan in een hoekje staan om de knopenla te bekijken, maar gaan niet weg. Stel je voor! Oren gespitst als wolven.

Waar is hij heen?’ vraagt Flora met gebroken stem, happend naar adem. ‘Ik moet het weten. Ik ga niet weg tot u het vertelt.

‘Ik weet het niet. Gina Biglia beweegt druk. ‘Het spijt me, ik weet het niet.

Flora gaat op het krukje zitten, bedekt haar gezicht met haar handen en begint met schokkende snikken te trillen.

‘Neem me niet kwalijk.’ Mevrouw Biglia duwt de klanten de winkel uit en doet vervolgens de deur op slot. Ze loopt op Flora toe. ‘Doet u dat alstublieft niet. Huil toch niet, goeie god. Huil toch niet!’

Waar is hij heen?’ Flora pakt haar hand vast en drukt die stevig in de hare.

‘Goed dan, ik zal het zeggen. Ik zeg alleen wat ik weet. Als u dan hiermee ophoudt, ophoudt met huilen, en kalmeert. Hij is naar Jamaica gegaan.’

‘Naar Jamaica? Waarom?’

Gina Biglia slaat haar ogen neer. ‘Om te trouwen.’

‘Ik wist het, ik wist het, ik wist het, ik wist...’ zegt Flora. Dan haalt ze de zwangerschapstest uit haar zak en laat die zien.

==

==

135

==

‘Ga nu maar weg. Ik wil je niet meer zien. Ik ben moe.’ Flora pakte een stuk brood dat in het bad dreef en kneedde het tot pap.

Pietro draaide zich om en wilde weggaan, toen hij zich, zonder dat hij het zelf wilde, zonder dat hij er behoefte toe voelde, liet ontglippen: ‘Waarom ben ik toch blijven zitten?’

‘O, daarom ben je hier gekomen, nu begrijp ik het eindelijk.’ Ze pakte een borstel met de bedoeling haar haar te borstelen, maar liet die vervolgens in het water vallen. ‘Wil je het echt weten? Weet je zeker dat je het wilt weten?’

Wilde hij het weten? Nee, hij wilde het niet weten, maar hij draaide zich toch om en vroeg opnieuw: ‘Waarom?’

‘Het kon niet anders gaan. Jij begrijpt niets. Jij bent dom.’

(Niet naar haar luisteren. Ze is gemeen. Ze is gek. Ga weg. Niet naar haar luisteren.)

‘Maar u had gezegd dat ik braaf was. U had beloofd...’

‘Zie je wel dat je dom bent? Weet je dan niet dat beloften alleen maar gemaakt zijn om niet nagekomen te worden?’

Ze was een heks. Met die grijze ogen, diep weggezonken in de paarsige kassen, die scherpe neus, die haren als van een krankzinnige...

Jij bent de boze heks.

‘Dat is niet waar.’

‘Het is wel waar. Het is wel waar,’ zei Flora terwijl ze nonchalant een bananenschil op de vloer gooide.

Pietro schudde zijn hoofd. ‘U zegt deze dingen omdat u zich slecht voelt. Omdat u bent verlaten, alleen daarom zegt u deze dingen. U denkt ze niet echt, dat weet ik.’

==

==

136

==

Flora ligt op bed. Ze is niet meer boos op hem. Als hij terugkomt, vergeeft ze hem. Want zo kan ze werkelijk niet meer verder. Graziano’s moeder heeft dat verteld om haar pijn te doen, omdat ze een slechte vrouw is. Het is niet waar. Het is niet waar dat Graziano getrouwd is. Hij zal terugkomen. Snel. Ze weet het. En ze zal hem terugnemen. Want zonder hem is ze nergens toe in staat en heeft niets nog zin. ’s Ochtends wakker worden. Werken. Voor mama zorgen. Slapen. Leven. Niets heeft nog zin zonder hem. Ze roept hem elke nacht. Ze kan hem laten terugkomen. Ze weet dat ze het kan. Met haar geest. Als ze in staat is te praten met haar moeder die naar een andere wereld is verbannen, zal het met hem, die slechts aan de andere kant van de oceaan zit, makkelijk zijn. Ze zegt hem dat hij onmiddellijk moet terugkomen. Graziano, kom bij me terug.

==

==

137

==

Flora opende haar mond met gele tanden en schuimbekte: ‘Hou je mond! Weet je waarom Pierini wel is bevorderd? Om de volgende reden: hoe eerder ze van hem af zijn, des te beter het is. Ze willen hem nooit meer zien. Ze konden hem niet laten blijven zitten, hij is in staat die hele vervloekte school van ze af te breken. En daar zou hij goed aan doen. Ze zijn bang. Weet je wat hij bij mij heeft gedaan? Hij heeft mijn auto in brand gestoken. Een cadeautje omdat ik hem heb verklikt. En nu wil jij weten waarom ze jou hebben laten zakken. Ik zal het je uitleggen. Omdat je onvolwassen en kinderlijk bent. Wacht even... Hoe zei de onderdirectrice het ook alweer? ‘Een jongen met ernstige karakterproblemen en met een problematische familie, en moeilijkheden bij het aanpassen aan de groep.’ Met andere woorden: omdat je niet reageert. Je bent verlegen. Je integreert niet. Je kunt niet gewoon als alle anderen zijn. Omdat je vader een gewelddadige alcoholist is en je moeder een zenuwpatiënt die wordt volgestopt met medicijnen en je broer een domme idioot die drie keer is blijven zitten. Je zult net zo worden als zij. En ik zal je één ding zeggen: zet dat lyceum uit je hoofd, zet die universiteit uit je hoofd. Hoe eerder je begrijpt wie je bent, des te sneller je je beter zult voelen. Je hebt geen ruggengraat. Je bent blijven zitten omdat je anderen toestaat dingen met je te doen die je zelf niet wilt doen.’

(En Gloria heeft mij opdracht gegeven om hier naar binnen te gaan.)

‘Jij wilde zelf helemaal niet inbreken op school. Hoe vaak heb je die woorden niet herhaald in de directeurskamer? En elke keer gooide je je eigen ruiten nog meer in doordat je liet zien hoe zwak en onvolwassen je was.’ Ze pauzeerde even om adem te halen, keek hem minachtend aan en ging verder. ‘Jij bent net als ik. Jij bent niets waard. Ik kan je niet redden. Ik wil je niet redden. Mij heeft niemand gered. Ze zullen jou links laten liggen omdat je niet reag—’

==

Een moment.

Een vervloekt moment.

Het vervloekte moment waarop de bluffer besluit op het randje van de balustrade te gaan lopen.

Het vervloekte moment waarop je de steen van de brug gooit.

Het vervloekte moment waarop je opzij buigt om je sigaretten te pakken, overeind komt en voor je, aan de andere kant van de voorruit, een silhouet met open mond vastgenageld ligt op de witte strepen.

Het vervloekte moment dat niet meer terugkomt.

Het vervloekte moment dat je leven kan veranderen.

Het vervloekte moment waarop Pietro reageerde, zijn voet op het snoer zette en trok en de cassetterecorder in het water viel met een simpele...

Plof.

==

==

138

==

De hoofdschakelaar, naast de meter, sloeg met een kort geluid af.

In de badkamer viel de duisternis.

Flora kwam schreeuwend overeind, misschien omdat ze ervan overtuigd was dat ze geëlektrocuteerd werd, misschien alleen maar uit instinct, maar in elk geval kwam ze overeind, balanceerde een seconde op een been, nog een en weer een waarin ze zich realiseerde dat ze zou uitglijden en ze gleed achterover en viel, haar armen spreidend, terug in de duisternis.

Tok.

Ze voelde een vreselijke klap tegen haar achterhoofd. Een korte klap die haar kaken en de rest van haar schedel deed trillen.

De scherpe rand.

Als ze op de bodem van het bad die plastic bloemen had geplakt die ze in Orbano had gezien en die twaalfduizend lire per stuk kostten (veel te veel voor zoiets lelijks), was ze misschien niet doodgegaan, maar waarschijnlijk hadden die haar ook niet gered. Na drie uur onbeweeglijk in het water liggen, zijn je benen als stukken hout.

Ze lag opnieuw languit in het bad.

Met een hand betastte ze haar achterhoofd. Ze begreep het niet. Ze voelde iets glibberigs dat in haar haar kleefde. En ze voelde dat de randen van de wond opzwollen. En als ze er een vinger instak, voelde ze dat de wond diep was. Het was een harde klap geweest.

Ze probeerde zich op te trekken. Ze probeerde het opnieuw.

Hoe kon het dat ze zich goed voelde en niet kon opstaan? Eigenlijk had ze het gevoel dat ze langzaam in het water wegzakte. Dat was het, haar armen en benen gehoorzaamden niet.

Misschien voelde mama ook wel iets dergelijks nee dit is zacht en niet hard zoals mama ik los langzaam op en het water smaakt zout en metaalachtig naar bloed.

Het water stond haar aan de lippen.

Ik mag niet gewoon doodgaan ik mag niet het is verboden ik mag het niet doen mama mama wie zal er voor mama zorgen als je lief klein dochtertje je Flo er niet is en anders had ik me nu al lang van kant gemaakt mama.

Mama! Mama! Ik ga dood! Mama!

==

==

139

==

Een ijzingwekkende schreeuw, water dat opspatte en een doffe klap tegen het bad.

Pietro bedekte zijn ogen, vulde zich met lucht en schreeuwde niet, maar schoot de badkamer uit, op zoek naar de voordeur, en liep er langs zonder hem te zien. Alles was in schaduw gehuld. Hij kwam in de keuken. Een deur. Hij deed hem open. Een warme, muffe lucht van uitwerpselen viel als een dreun op hem neer. Hij zette twee passen en er was een afrastering, een hek, iets van ijzer, iets waar hij halsoverkop overheen klauterde en hij belande met open mond op een hard lichaam, een lichaampje dat reutelde en hijgde, hij begon om zich heen te trappen en te slaan en te gillen als een epilepsiepatiënt en klom over wat het ook was heen en rende terug en botste tegen de deurposten en gooide het telefoontafeltje om en zag eindelijk de voordeur, draaide de knop om en rende de trap af.

==

==

140

==

Ze ademde door haar neus.

De rest van haar hoofd was onder water.

Haar ogen waren open. Het water was warm. Het had een bittere smaak. Rode spiralen kronkelden voor haar ogen. Steeds bredere, wijdere cirkels, een draaikolk en een geluid, een dof geluid in haar oren, het geronk van een vliegtuig uit Jamaica en daar zat Graziano in die terugkwam omdat ik hem heb geroepen en er is een heuvel die ronddraait en mama is er en papa en Pietro en Pietro en ik Flora Palmieri geboren te Napels en een klein baby’tje met rood haar en Graziano speelt gitaar en de koalaberen komen de grote zilverkleurige koalaberen en het is zo makkelijk het makkelijkste wat er is ze te volgen over de heuvel.

Wat ze zag gaf haar een laatste stuiptrekking, ze glimlachte en toen ze zich eindelijk liet gaan, zat ze niet langer gevangen in de draaikolk.

19 juni

141

==

Met halfopen mond, de handen gekruist achter het hoofd, keek Pietro naar de sterren.

Hij kende hun namen niet. Maar hij wist dat er een was, de Poolster, de ster van de zeelieden, die helderder was dan de anderen, ook al waren ze die nacht allemaal even helder.

Zijn hart was tot bedaren gekomen, zijn maag rommelde niet meer, zijn hoofd was vredig en Pietro lag ontspannen te doezelen op het strand. Gloria lag naast hem. Ze bewoog al een tijdje niet meer. Ze sliep waarschijnlijk.

Ze waren daar al meer dan zes uur en al die tijd was hij wanhopig geweest, had hij haar honderd keer verteld hoe alles was gegaan, zichzelf steeds dezelfde vragen gesteld, besloten wat hij moest doen, en toen, eindelijk, had de vermoeidheid de overhand gekregen en nu voelde Pietro zich doodmoe, lichamelijk uitgeput en wilde hij niet meer denken.

Hij had daar graag de rest van zijn leven zo willen blijven liggen, kijkend naar de hemel, languit op dat warme zand. Maar dat was niet makkelijk, want de kleine psycholoog in hem werd plotseling wakker en vroeg: En? Hoe voelt u zich nu, nadat u uw eigen juf Italiaans hebt vermoord?

Hij kon geen antwoord geven, maar hij kon wel zeggen dat je niet doodgaat als je een ander menselijk wezen hebt vermoord, dat het lichaam blijft functioneren en het brein ook, maar wel anders dan daarvoor. Ja, want vanaf dat moment tot het eind van zijn levensdagen zou er een voordien en nadien zijn. Zoiets als de geboorte van Christus. Alleen ging het in zijn geval om voor en na de dood van juffrouw Palmieri. Hij keek op zijn horloge. Het was tien voor halfdrie op 19 juni, dag één n.F.P.

Hij had haar geëlektrocuteerd.

Zonder enige reden. En als die er wel was, begreep Pietro hem niet, wilde hij de reden niet begrijpen, dan was die opgesloten ergens binnen in hem en kon hij er alleen maar de onthutsende kracht van voelen, een kracht die hem kon veranderen in een gek, in een moordenaar, in een monster.

Nee, hij wist niet waarom hij haar had vermoord.

(Ze zei die vreselijke dingen over jou en je familie.)

Ja, maar dat was niet de reden.

Het was eigenlijk een soort ontlading. Zonder dat hij het wist hadden binnen in hem tonnen tritol gezeten, die op het punt hadden gestaan te exploderen. De juffrouw had op het knopje gedrukt waardoor de ontspanner werd geactiveerd.

Net als die stieren bij stierengevechten die daar midden in de arena staan en beestachtig lijdend stilstaan en dan komt er zo’n klotetorero die ze afslacht en zij geven geen krimp maar op een gegeven moment stoot hij net een speer te veel erin en de stier ontploft en dan kan die torero alle dansjes maken die hij wil maar dan krijgt hij opeens een hoorn in zijn darmen en de stier tilt hem hoog op en laat hem door de lucht vliegen met zijn ingewanden naar buiten en bloed uit zijn mond en dan ben jij blij omdat dat Spaanse spel van speren stoten in de rug (waar het het meeste pijn doet) totdat je erbij neervalt, het gemeenste spel van de wereld is.

Dat kon een reden zijn, maar het was niet voldoende om zijn daad te rechtvaardigen.

Ik ben een moordenaar. ‘Een moordenaar. Een moordenaar. Pietro Moroni is een moordenaar.’ Het klonk goed.

Het zou ontdekt worden en hij zou de rest van zijn leven in de gevangenis zitten. Hij hoopte dat hij een kamertje (een cel) voor zich alleen kreeg. Hij zou boeken kunnen lezen (gevangenissen hebben bibliotheken). Hij zou televisie kijken (Gloria zou hem de hare geven) en hij zou daar blijven. Hij zou slapen en eten. Dat was alles wat hij nodig had.

Voor altijd rustig.

Ik moet naar de politie om te bekennen.

Hij strekte zijn arm uit en schudde aan Gloria. ‘Slaap je?’

‘Nee.’ Gloria draaide zich naar hem om. Haar ogen glansden in het licht van de sterren. ‘Ik lag na te denken.’

‘Waarover?’

‘Over de verloofde van juf Palmieri. Wie zou dat zijn?’

‘Weet ik niet. Dat heeft ze niet gezegd.’

‘Ze hield zoveel van hem dat ze gek is geworden...’

‘Ze was er heel slecht aan toe. Alsof ze ziek was, maar niet zoals Mimmo wanneer Patrizia hem verlaat.’

Vreemd. Hij had er nooit over nagedacht wat juffrouw Palmieri na school deed, of ze van films hield of wandelingen maakte, of ze graag paddestoelen ging zoeken, of ze meer van honden of van katten hield. Misschien hield ze helemaal niet van dieren, misschien was ze bang voor spinnen. Hij had zich nooit voorgesteld hoe haar huis eruit zou zien. Hij zag het balkonnetje vol rode geraniums weer voor zich, de schemerige, vieze badkamer, de gang met die poster van zonnebloemen en het donkere kamertje met dat levende ding erin. Het was alsof hij voor het eerst had ontdekt dat zijn juf ook een mens was, een vrouw die alleen woonde en een eigen leven had, niet een kartonnen pop met niets erachter.

Maar dat had nu allemaal geen belang meer. Ze was dood.

Pietro ging in kleermakerszit zitten. ‘Gloria, luister, ik heb nagedacht, ik moet naar de politie gaan. Ik moet het gaan vertellen. Het is beter als ik beken. Dat zeggen ze in films ook altijd. Dan word je daarna beter behandeld.’

Gloria bewoog niet maar pufte. ‘Hou op met die onzin! Kap er nou mee. We hebben er twee uur lang over gepraat. Niemand heeft je gezien. Niemand weet dat jij daar bent geweest. Wij zijn daar nooit naartoe gegaan, begrepen? We waren bij de lagune. Palmieri is gek geworden. Ze heeft de cassetterecorder in het water laten vallen en is geëlektrocuteerd. Einde verhaal. Als ze haar vinden, zullen ze denken dat het een ongeluk is geweest. Zo is het. En nu houden we erover op. Dat had je zelf ook gezegd, of ben je nu soms weer van gedachten veranderd?’

‘Dat weet ik wel, maar ik moet er steeds aan denken. Ik kan niet anders dan eraan denken. Ik kan niet anders,’ zei Pietro terwijl hij zijn handen in het zand stak.

Gloria richtte zich op en sloeg een arm om zijn hals. ‘Om hoeveel zullen we wedden dat ik ervoor kan zorgen dat je er niet meer aan denkt?’

Pietro glimlachte zwakjes. ‘Hoe dan?’

Ze pakte zijn hand. ‘Zullen we zwemmen? Heb je zin?’

‘Zwemmen?! Nee, daar heb ik geen zin in. Daar heb ik helemaal geen zin in.’

‘Kom op. Het water is vast heel warm.’ Ze pakte hem bij zijn arm. Uiteindelijk stond Pietro op en liet zich meeslepen over het natte zand.

Al stond er slechts een halve maan, het was een helder verlichte nacht. De sterren reikten tot in de zee die glad was als een tafel. Er waren geen geluiden, als je dat van het water dat over het zand spoelde niet meerekende. Tussen de duinen achter hen vormde de begroeiing een zwarte wirwar vol puntjes door de knipperende lichtjes van de vuurvliegjes.

‘Ik ga erin, als jij niet ook komt ben je een rotjoch.’ Gloria trok voor Pietro’s neus haar T-shirt uit. Ze had kleine borstjes die bleek afstaken tegen de rest van haar gebruinde lichaam. Ze wierp hem een schalkse glimlach toe en draaide zich toen om, trok haar korte broek en onderbroek uit en wierp zich schreeuwend in het water.

Ze heeft zich vlak voor me uitgekleed.

‘Het is heerlijk! Heel warm. Kom op, duik erin! Moet ik je soms op mijn knieën smeken?’ Gloria ging op haar knieën zitten en vouwde haar handen. ‘Lieve Pietro, allerliefste Pietro, ik smeek je, kom je alsjeblieft ook lekker zwemmen?’ En ze zei dat met een stem...

Ben je nou helemaal? Toe, schiet op, waar wacht je nog op?

Pietro trok zijn shirt en korte broek uit, hield zijn onderbroek aan en dook in het water.

De zee was warm, maar niet warm genoeg om hem de zweepslag te geven die zijn vermoeidheid zou wegspoelen. Hij ademde diep in en dook onder water en begon te zwemmen met een krachtige schoolslag op tien centimeter van de zandbodem.

Nu hoefde hij alleen maar te zwemmen. Steeds verder zwemmen, de bodem volgen tot het diepe water, als een manta of een rog, totdat hij niet meer genoeg lucht had, totdat zijn longen zouden barsten als ballonnen. Hij opende zijn ogen. Er was een kille duisternis, maar hij bleef met open ogen doorzwemmen en voelde dat hij moest ademhalen, niet op letten, verder zwemmen, een verscheurend gevoel in zijn borstkas, zijn luchtpijp, zijn keel, nog vijf armslagen, en toen hij die had gemaakt zei hij tegen zichzelf dat hij er nog wel vijf, op zijn minst zeven kon maken, anders was hij een sukkel, en hij begon zich misselijk te voelen maar moest er nog tien maken, minstens tien en hij maakte er een, twee, drie, vier, vijf en op dat moment had hij echt het gevoel alsof er een atoombom in hem ontplofte en hij kwam happend naar lucht boven water. De kust was ver weg.

Maar niet zo ver als hij had gedacht.

Hij zag het blonde hoofd van Gloria dat naar links en rechts draaide om hem te zoeken. ‘Gl—’ Maar toen zweeg hij.

Ze sprong bezorgd op. ‘Pietro? Waar ben je? Doe alsjeblieft niet zo vervelend. Waar ben je?’

Hij moest opeens denken aan het liedje waar de juf naar luisterde toen hij de badkamer was binnengekomen.

Jij bent beeldschoon! Hij zei je bent beeldschoon.

Gloria, je bent beeldschoon. Hij had het haar graag willen zeggen. De moed daartoe had hem altijd ontbroken. Dat soort dingen zeg je niet.

Hij dook onder en zwom een paar meter. Toen hij weer boven kwam was ze dichterbij.

‘Pietro! Pietro, je maakt me bang! Waar ben je?’ Ze was in paniek.

Hij dook opnieuw onder en was achter haar.

‘Pietro! Pietro!’

Hij pakte haar om haar middel. Zij sprong op, draaide zich om. ‘Klootzak! Jezus! Ik heb doodsangsten uitgestaan! Ik dacht...’

‘Wat?’

‘Niets. Dat je een rotjoch bent.’ Ze begon water naar hem te spetteren en sprong vervolgens boven op hem. Ze begonnen te stoeien. En het was verschrikkelijk prettig. Haar borsten tegen zijn rug. Haar billen. Haar dijen. Zij duwde hem onder en sloeg haar benen om zijn bekken.

‘Smeek om genade, ellendeling!’

‘Genade!’ lachte Pietro. ‘Een geintje.’

‘Leuk geintje! Laten we eruit gaan, ik heb het ijskoud.’

Ze renden over het strand en wierpen zich naast elkaar in het nog warme zand. Gloria begon hem droog te wrijven, maar bracht toen haar mond naar zijn oor en fluisterde: ‘Mag ik je wat vragen?’

‘Wat dan?’

‘Vind je me aardig?’

‘...Ja,’ antwoordde Pietro. Zijn hart begon onder zijn borstbeen te marcheren.

‘Hoe aardig vind je me?’

‘Heel erg.’

‘Nee, ik bedoel...’ Ze haalde verlegen adem. ‘Hou je van me?’

Pauze.

‘Ja.’

Pauze.

‘Echt?’

‘Ik geloof het wel.’

‘Zoals juf Palmieri? Zou jij zelfmoord plegen om mij?’

‘Als ik in levensgevaar was...’

‘Laten we het dan doen...’

‘Wat?’

‘Vrijen. Laten we vrijen.’

‘Wanneer?’

‘Overmorgen, nou goed. Wat ben jij toch een sukkel! Nu, hier. Ik heb het nog nooit gedaan, jij... Jij hebt het nog nooit gedaan...’ Ze maakte een grimas. ‘Vertel me niet dat je het wel hebt gedaan. Je hebt het toch niet toevallig stiekem gedaan met dat monster Marrese?’

‘Dan heb jij het nog eerder met Marrese gedaan...’ protesteerde Pietro.

‘Ja hoor, ik ben lesbisch en dat heb ik nog nooit verteld. Ik hou van Marrese.’ Ze veranderde van toon, werd ernstig. ‘We moeten het nu doen. Zou het moeilijk zijn?’

‘Ik weet niet. Maar hoe...?’

Pauze.

‘Wat hoe?’

‘Hoe moeten we beginnen?’

Gloria hief haar ogen naar de nacht en zei toen verlegen: ‘Nou, je zou me bijvoorbeeld kunnen zoenen. Ik ben al helemaal naakt.’

==

Het werd een kleine tragedie waarvan de details maar beter niet verteld kunnen worden. Het was van zeer korte duur, gecompliceerd en onvolledig en het liet hen achter vol vragen en onzekerheden, gedesoriënteerd, niet in staat erover te praten en verstrengeld als een Siamese tweeling.

Maar toen zei zij: ‘Je moet me iets beloven, Pietro. Je moet het zweren op onze liefde. Beloof dat je aan niemand iets vertelt over Palmieri. Nooit. Zweer het.’

Pietro zweeg.

‘Zweer het.’

‘Ik zweer het. Ik zweer het.’

‘Ik zweer het ook. Ik zal het aan niemand vertellen. Zelfs niet over tien jaar. Nooit.’

‘Jij moet mij ook iets beloven. Dat we altijd vrienden zullen blijven, dat we elkaar nooit in de steek laten, ook al zit ik in de tweede en jij in de derde.

‘Dat beloof ik.’

==

==

142

==

Zagor blafte.

Obsessief, alsof er iemand over het hek was geklommen en nu op de binnenplaats was. Het door de ketting gesmoorde geblaf. Hees en krachteloos.

Pietro stond op. Hij stapte in zijn pantoffels. Hij schoof een gordijn open en keek in de duisternis. Er was niemand. Alleen maar een dwaze bastaardhond die zichzelf wurgde en zijn paarsblauwe lippen optrok over zijn schuimende muil.

Mimmo sliep. Pietro liep de kamer uit en opende de deur van de slaapkamer van zijn ouders. Ook zij sliepen. Hun zwarte hoofden staken amper boven de dekens uit.

Hoe is het mogelijk dat ze niet wakker worden van al die herrie? dacht hij, en op het moment dat hij dat dacht zweeg Zagor.

Stilte. Het ruisen van de wind in het bos. Het piepen van de balken van het plafond. Het tikken van de wekker. De motor van de koelkast beneden in de keuken.

Pietro hield zijn adem in en wachtte af. Toen hoorde hij ze eindelijk. Achter de voordeur. Zo zacht dat ze nauwelijks waarneembaar waren.

Toemp. Toemp. Toemp.

Voetstappen.

Voetstappen op de trap.

Stilte.

Er werd op de deur geklopt.

Pietro sperde zijn ogen wijd open.

Hij was drijfnat van het zweet en hijgde.

Wat als ze leeft?

Als ze leefde, zou ze hem verraden.

Hij zette zijn fiets achter de laurierstruiken en liep behoedzaam naar het appartementengebouw.

Er leek niets veranderd vergeleken bij de vorige dag. De straat was verlaten. Het was nog vroeg en de laagste gedeelten van de donkere hemel kleurden helderblauw. De lucht was fris.

Hij keek naar boven. Het badkamerraam stond open. De balkondeur was dicht. En de regenpijp was naar een kant doorgebogen. De glazen voordeur van het gebouw was dicht. Alles hetzelfde.

Hoe moest hij nu naar binnen? Kon hij de voordeur proberen?

Nee.

Dat zouden ze merken.

De regenpijp?

Nee.

Dan zou hij naar beneden vallen.

Een idee: je klimt zover mogelijk omhoog, dan laat je je vallen, je doet je pijn (je breekt een been), dan ga je naar de politie en zegt dat de juf je had gebeld dat ze zich niet goed voelde en dat jij hebt aangebeld maar dat er niemand antwoordde op de intercom en dat je toen hebt geprobeerd langs de regenpijp omhoog te klimmen en bent gevallen. En dan zeg je dat ze moeten gaan kijken.

Nee, dat is niet goed.

Ten eerste, de juf heeft me niet gebeld. Zodra ze mama en papa ondervragen komen ze daar meteen achter.

Ten tweede, als ze niet dood is, zal de politie zeggen dat ik degene was die heeft geprobeerd haar te vermoorden.

Hij moest een andere manier vinden om binnen te komen. Hij liep om het gebouw heen op zoek naar een bovenraam, een opening waar hij doorheen kon. Achter de zwart geworden buizen van de verwarmingsketel zag hij een aluminium ladder bedekt met bladeren en spinnenwebben. Hij trok hem tevoorschijn.

Wat hij nu deed was erg gevaarlijk. Iedere voorbijganger zou zien dat er een ladder tegen een raam stond. Maar hij moest het risico nemen. Met die steen op zijn geweten kon hij geen minuut langer leven. Hij moest naar boven en weten of ze leefde.

(En wat als ze leeft?)

Dan vraag ik haar om vergiffenis en bel een ambulance.

Hij bracht de ladder naar de voorkant van het gebouw en slaagde er met moeite in hem tegen de muur te zetten. Snel klauterde hij omhoog, nam een hap lucht en ging opnieuw binnen in het huis van juffrouw Palmieri.

==

==

143

==

De jumbo van British Airways van Kingston (Jamaica) naar Londen landde, stampend als een enorme kalkoen, op de landingsbaan van het vliegveld Leonardo Da Vinci in Rome, minderde vaart, stond stil en zette de motoren uit.

De stewardessen openden de deur en de passagiers liepen de trap af. Een van de eersten die naar buiten kwamen was Graziano Biglia, gekleed in een Sahara-shirt, een donkerblauwe bermuda, bergschoenen, een baseballpetje en een enorme zwarte reistas. In zijn hand klemde hij zijn mobieltje en toen er na een paar piepjes op het kleine digitale scherm van zijn Nokia de letters TIM verschenen en hij de vijf pijltjes van de perfecte ontvangst zag, glimlachte hij.

Dat betekent dat ik weer thuis ben.

Hij selecteerde de naam van Flora in het opgeslagen telefoonboek en drukte op bellen.

Bezet.

Terwijl hij samen met de andere passagiers in een bus werd gepropt deed hij vijf pogingen, maar tevergeefs.

Geeft niet, ik ga haar verrassen.

Snel handelde hij de douaneformaliteiten af en pakte zijn koffer en een enorm houten beeld van een zwarte danseres van de lopende band.

Hij vloekte.

Ondanks de verpakking had de danseres onderweg haar hoofd verloren. Het cadeau voor Flora. Het had hem een vermogen gekost. Het moest gerepareerd worden. Maar niet nu. Nu had hij haast.

Hij liep de aankomsthal van het vliegveld in en ging rechtstreeks naar de balie van Hertz, waar hij een auto huurde. Hij wilde zo snel mogelijk in Ischiano Scalo zijn en van een trein kon dus geen sprake zijn. Op de parkeerplaats werd hem een paarse Ford aangewezen zonder stereo-installatie.

Altijd dezelfde kutauto’s, maar voor het eerst in zijn leven vroeg Graziano niet naar eentje die meer aan zijn behoeften voldeed, hij moest nu snel naar Ischiano om het belangrijkste van zijn hele leven te doen.

==

==

144

==

Ze was dood.

Dood.

Morsdood.

Morsmorsdood.

Het ding in het bad was dood. Ja, want dat was niet meer juffrouw Palmieri, maar een opgezwollen, paarsig ding dat als een binnenband in het bad dreef. De donkerblauwe mond opengesperd. Het haar aan het gezicht geplakt als lange zeealgen. De ogen twee vale cirkels. Het water was helder, maar op de bodem lag een karmozijnrood tapijt waarop het lijk van de juffrouw leek te zweven. De zwarte stekker van de cassetterecorder stak als de boeg van de Titanic uit de rode ondergrond.

Hij was het geweest. Hij was het geweest die dat had gedaan. Met een enkele beweging van zijn been. Een supersimpele beweging van zijn been.

Hij deinsde achteruit en stond met zijn rug tegen de muur.

Hij had haar echt vermoord. Tot nu toe had hij het nog niet helemaal geloofd. Hoe kon hij een mens hebben vermoord? Maar hij had het gekund. Ze was dood. En er was niets meer aan te doen.

Ik heb het gedaan. Ik heb het gedaan.

Hij boog zich over de wc en braakte. Vervolgens klampte hij zich, happend naar adem, vast aan de pot.

Ik moet onmiddellijk weg. Weg. Weg. Weg.

Hij trok door en liep de badkamer uit.

Het huis was donker. In de gang zette hij het tafeltje dat hij in zijn vlucht had omgegooid weer overeind en legde de hoorn terug op de telefoon. Hij keek of in de keuken alles in ord—

En dat wezen daarbinnen?

Pietro talmde voor de deur en liep toen, gedreven door iets wat tegelijkertijd nieuwsgierigheid en noodzaak was, de donkere kamer binnen.

De stank van uitwerpselen was penetrant en had zich nu vermengd met een andere stank die zo mogelijk nog viezer en misselijkmakender was.

Hij liet een hand langs de muur naast de deurpost glijden, op zoek naar het lichtknopje. Een lange neonlamp knetterde, ging aan, ging uit, ging aan en verlichtte het kamertje. Er stond een bed met aluminium spijlen en daarop lag een dood wezen zonder sekse. Een mummie.

Pietro wilde weggaan maar kon zijn ogen er niet van afhouden.

Wat was er met haar gebeurd? Ze was niet alleen oud, ze was helemaal scheef en had geen greintje vlees. Wat had haar zo toegetakeld?

Toen herinnerde hij zich de ladder buiten, deed de lichten uit, sloot de voordeur achter zich en liep de trap af.

==

==

De witte kliffen van Edward Beach

==

‘Er is daar iemand voor je,’ had Gina Biglia gezegd met een glimlach die zelfs voorbij haar ogen reikte.

‘Wie dan?’ had Graziano gevraagd en was naar de woonkamer gelopen.

Erica. Ze zat op de bank en dronk koffie.

‘Dus dit is de beroemde Erica?’ had Gina gevraagd.

Graziano had langzaam ja geknikt.

‘Nou? Geef je haar niet ten minste een kus? Wat ben jij onaardig...’

‘Graziano, geef je me ten minste niet een kus?’ had Erica herhaald terwijl ze haar armen spreidde en een vreugdevol lachje tevoorschijn toverde.

Als zich in de woonkamer ergens een seksuoloog had verstopt, had die ons kunnen uitleggen dat Erica Trettel op dat moment de doeltreffendste strategie toepaste om de aandacht van een gekwetste ex-partner terug te winnen, namelijk door zich de meest sexy en neukbare vrouw van de hele wereld tonen.

En daar was ze volledig in geslaagd.

Ze droeg een lichtgroen minirokje dat zo strak en kort was dat je er een propje van had kunnen maken en het als een gehaktballetje had kunnen doorslikken, een wollen jasje in dezelfde kleur met een enkele knoop die haar wespentaille fijnkneep maar haar royale decolleté onbedekt liet, een zijden bloesje, ook groen maar in een zachtere tint, dat achteloos tot het derde knoopje open stond en waaruit, tot vreugde van het mannelijke universum en tot afgunst van het vrouwelijke, onthutsende beelden verschenen van een zwart kanten wonderbra die haar borsten modelleerde tot stevige wereldbollen. Een zwarte panty met geometrische figuren accentueerde haar lange benen. De zwarte schoenen, ogenschijnlijk sober, verborgen hakken van twaalf centimeter.

Dit wat betreft de kleding.

Nu het kapsel: haar haar was lang en platinablond. Het viel met bestudeerde natuurlijkheid in zachte golven neer op haar schouders en rug, net als in de L’Oréal-reclames.

Wat de make-up betreft: haar lippen (objectief bekeken voller dan een paar maanden daarvoor) waren bedekt met een donkere, glanzende lippenstift. De wenkbrauwen waren smalle boogjes die de groene ogen, waaronder een dun lijntje kajal, omlijstten. Wat heel lichte poeder bekroonde het geheel.

Al met al was het signaal dat ze uitzond dat van een jonge werkende vrouw, die zeker weet dat ze iedere man met zijn hormonen op de juiste plaats behaagt – geïntegreerd in de maatschappij en klaar om de wereld in een hap te verorberen, met de glossy sensualiteit van de uitklappagina van Playboy.

Je zou je kunnen afvragen wat Erica in hemelsnaam deed in Ischiano Scalo. In de woonkamer van het huis van die man tegen wie ze had gezegd: ‘Ik veracht je om alles wat je bent. Om hoe je je kleedt. Om de lulkoek die je verkondigt op dat wijsneuzige toontje van je. Jij hebt nooit ergens een moer van begrepen. Je bent alleen maar een oude, mislukte dealer. Verdwijn uit mijn leven. Als je nog eens probeert te bellen, als je probeert je te vertonen, dan zweer ik bij God dat ik iemand inhuur om je smoel in elkaar te slaan.’

We zullen nu proberen dat uit te leggen.

Allemaal de schuld van de televisie. Allemaal de schuld van het vervloekte publiek.

Het amusementsprogramma van dinsdagavond op RAI uno, Wie zijn billen brandt, waar Erica had gedebuteerd als assistente, was een gigantische flop geworden die de fundamenten van de totale nationale omroep had ondermijnd (in de wandelgangen van de RAI beweerden boze tongen gniffelend dat tijdens de tweede aflevering, een halfuur na aanvang, Auditel gedurende bijna twintig seconden nul had genoteerd. Ofte wel ongeveer twintig seconden lang had niemand in heel Italië naar RAI uno gekeken. Ondenkbaar!). Het had alles bij elkaar drie afleveringen geduurd, en toen waren het programma en daarmee alle afdelingsmanagers, onderdirecteuren, regisseurs en schrijvers geschrapt en had alleen de directeur van de omroep nog net de klap weten te doorstaan, maar zijn lot was voorgoed bezegeld.

Mantovani, de presentator, was geëindigd als tv-promotor van de huidverstevigende modder uit de Dode Zee op Rete 39 en tegen de gehele staf van het amusementsprogramma was apartheid bedreven: komieken, orkest, telefonistes, danseressen en assistentes, inclusief Erica Trettel. Nadat ze uit de RAI was gegooid, had Erica twee maanden thuis bij Mantovani gezeten in de hoop dat ze aanbiedingen van de concurrentie zou krijgen. Niet één telefoontje.

De liefdesgeschiedenis met Mantovani was zo lek als een mandje. Als de presentator ’s avonds thuiskwam, liep hij rond in onderbroek en pantoffels, propte zich vol met Edronax en drentelde almaar herhalend rond: ‘Waarom? Waarom juist ik?’ Vervolgens betrapte Erica hem op een avond in de badkamer, zittend op het bidet, terwijl hij een zelfmoordpoging deed door een halfliterflesje Dode Zee-modder leeg te drinken, en begreep ze dat ze alweer op het verliezende paard had gewed.

Ze had haar meest sexy kleren aangetrokken, zich opgemaakt als Pamela Anderson, haar koffers gepakt, was naar het station gegaan en met haar staart tussen de benen in de eerste trein gestapt die naar Ischiano Scalo ging.

Dit was de uitleg waarom ze daar was.

==

Twee dagen later had Erica Graziano weer terug en waren ze naar Jamaica vertrokken.

Ze waren meteen getrouwd, het was een mooie nacht met volle maan, op de kliffen van Edward Beach, en ze waren gaan leven op de wijze van Biglia.

Albatrossen, meegevoerd door positieve stromingen.

Ochtend en avond strand. Grote hoeveelheden hasj. Zwemmen. Surfen. Vissen op zee. Ook hadden ze een voorstelling in elkaar gedraaid om wat geld te verdienen, twee avonden per week in een nachtclub voor Amerikaanse toeristen. Graziano speelde gitaar en Erica danste in bikini, tot groot genoegen van beide seksen.

En toch was onze gevederde vriend niet gelukkig.

Dit was toch wat hij altijd had gewild?

Erica was bij hem terug, zei dat ze van hem hield, dat ze een grote fout had gemaakt, dat de televisie een vuilnisbelt was, ze was met hem getrouwd, ze konden zonder al te veel moeite rondkomen. Het plan was dat ze ergens in de toekomst zouden terugkeren naar Ischiano om daar de jeansstore te beginnen.

Wat wilde hij verdorie nog meer?

Het probleem was dat Graziano niet meer kon slapen. In de bungalow, onder de ventilator, terwijl Erica in dromenland was, bracht hij de nachten rokend door.

Waarom? vroeg hij zich af. Waarom voelde hij nu, nu zijn droom waarheid was geworden, dat dit niet zijn droom was en dat Erica, nu ze zijn vrouw was, niet de vrouw was die hij wilde?

Innerlijk, ergens in zijn onderbuik, broeide iets wat hem een rotgevoel gaf. Zoiets wat je heel, heel langzaam opvreet, wat je ziek maakt als een besmetting met een lange incubatietijd en waarover je met niemand kan praten omdat je, als je er per ongeluk mee voor de draad komt, de hele klotepoppenkast over je heen krijgt.

Hij had Flora laten zitten zonder haar iets te zeggen. Als de afschuwelijkste, walgelijkste van alle dieven. Hij had haar hart gestolen en was er met een ander vandoor gegaan. Hij had haar verlaten en daarmee uit. En alle mooie praatjes, alle verklaringen aan haar knaagden erger aan zijn geweten dan de drie Griekse wraakgodinnen.

...Ik heb haar ten huwelijk gevraagd, ja? Ik heb de moed gehad haar ten huwelijk te vragen, ik ben een klootzak, een klootzak van een vent.

Op een nacht had hij zelfs geprobeerd haar een brief te schrijven. Maar na twee zinnen had hij het papier verscheurd. Wat moest hij tegen haar zeggen?

Lieve Flora, het spijt me zo. Weet je, ik ben net een zigeuner, zo ben ik nou eenmaal, ik ben een...

(lul. Erica kwam en ik, en ik, nou ja, laat maar...)

En als hij dan eindelijk sliep had hij steeds dezelfde droom. Hij droomde dat Flora hem riep. Graziano, kom bij me terug. Graziano. En hij was maar een paar meter van haar vandaan en schreeuwde tegen haar dat hij daar was, bij haar, maar zij was doof en blind. Hij pakte haar vast, maar zij was een koude plastic etalagepop.

Zittend op het strand verloor hij zich in herinneringen. Hun etentjes en de video’s. Het weekend in Siena waar ze een hele dag lang hadden gevreeën. De plannen voor de jeansstore. Hun wandelingen over het strand van Castrone. Hij bleef maar terugdenken aan toen hij haar de ring had gegeven, en zij helemaal rood was geworden. Hij miste Flora dodelijk.

Klootzak. Je hebt jezelf verneukt. Je hebt de enige vrouw van wie je ooit hebt kunnen houden verloren.

En op een dag was Erica helemaal opgewonden op het strand gekomen. ‘Ik heb gesproken met een Amerikaanse producent. Hij wil dat ik meega naar Los Angeles. Voor een film. Hij zegt dat ik precies het type ben dat hij nodig heeft. Hij betaalt onze tickets en zorgt voor een huis in Malibu. Het is allemaal voor elkaar. Dit keer is het echt voor elkaar.’

In feite was Erica flink geweest, had ze het lang volgehouden, was twee hele maanden trouw gebleven aan haar beslissing nooit meer te maken willen hebben met de showbizz.

‘Echt waar?’ had Graziano gezegd terwijl hij zijn hoofd optilde van de ligstoel.

‘Echt waar. Vanavond stel ik je aan hem voor. Ik heb hem ook over jou verteld. Hij zegt dat hij een heleboel mensen kent in de muziekwereld. Het is een grote jongen.’

Graziano had zijn ogen gesloten en als in een glazen bol de nabije toekomst gezien.

Los Angeles, in zo’n rotappartementje met kartonnen wanden naast een freeway, zonder een cent op zak, zonder het vooruitzicht op werk, televisiekijken zonder iets om handen te hebben, of sterker nog, met een lekker pijpje crack in handen.

Allemaal eender. Allemaal hetzelfde. Net als in Rome, maar dan erger.

Dit was hem, de kans! De kans om de onwaardige farce te beëindigen.

‘Nee, dank je. Ga jij maar, ik ga niet mee. Ik ga terug naar huis. Dit is jouw magische moment, ik weet het zeker. Je zult doorbreken,’ had hij gezegd terwijl hij het gevoel had alsof er een geluksgevoel in hem losbarstte waarvan hij niet meer had durven dromen. Gezegende, godgezegende Amerikaanse producent, God zegene hem en zijn hele familie! ‘Maak je geen zorgen over ons huwelijk, dat is toch geen moer waard als we het niet laten erkennen in Italië. Beschouw jezelf als vrij, free.’

Zij had haar ogen opengesperd en stomverbaasd gevraagd: ‘Graziano, ben je boos?’

En hij had zijn hand op zijn hart gelegd. ‘Ik verzeker je, ik zweer je op het hoofd van mijn moeder, dat ik dolgelukkig ben. Ik ben helemaal niet boos. Jij moet naar Los Angeles gaan, als je niet gaat, bega je een stommiteit die je voor altijd zult betreuren. Ik wens je al het geluk van de wereld toe. Maar ik, sorry, ik moet nu weg.’ Hij had haar gekust en was naar een reisbureau gesneld.

En toen hij in het vliegtuig zat, tienduizend meter boven de Atlantische Oceaan, was hij op een gegeven moment in slaap gedommeld en had hij over Flora gedroomd.

Ze waren op een heuvel met andere mensen en met zilverkleurige beertjes en ze kusten elkaar en er kroop een klein Bigliaatje rond op handen en knieën. Een klein Bigliaatje met rood haar.

==

==

145

==

Pietro kwam buiten adem Gloria’s kamer binnen.

‘Hoi!’ zei Gloria, die op de tafel stond en een boek probeerde te pakken van de bovenste plank van de boekenkast. ‘Wat doe jij hier op dit tijdstip?’

Aanvankelijk zag Pietro de grote koffer niet die wijdopen op het bed lag, maar toen legde zij uit: ‘Mijn ouders hadden vanochtend een verrassing voor me. Omdat ik over be— Ik ga morgen naar Engeland. Ik ga een paardrijcursus volgen in een dorpje bij Liverpool. Drie weken maar, gelukkig.’

‘O...’ Pietro liet zich in de fauteuil vallen.

‘Ik kom half augustus weer terug. Dan zijn we de rest van de vakantie samen. Eigenlijk is drie weken helemaal niet zo lang.’

‘Nee.’

Gloria pakte het boek en sprong van de tafel. ‘Ik wilde eigenlijk niet... Ik had zelfs ruzie met mijn vader. Maar ze zeiden dat ik per se moet gaan. Ze hebben alles al betaald. Maar ik kom snel weer terug, hoor.’

‘Ja.’ Pietro pakte een jojo van de tafel.

Gloria ging zitten op de armleuning van de fauteuil. ‘Je blijft toch wel op me wachten, hè?’

‘Tuurlijk.’ Pietro liet de jojo op en neer gaan.

‘Je vindt het toch niet erg, hè?’

‘Nee.’

‘Echt niet?’

‘Nee, maak je geen zorgen. Je komt toch snel terug en ik heb een heleboel te doen op de Plek, met al die vissen die ik in het net heb gedaan... Weet je, ik ga er meteen heen, gisteravond toen we weggingen ben ik vergeten ze te voeren, en als ze niet eten...’

‘Zal ik met je meegaan? Ik kan vanmiddag wel verder pakken...’

Pietro dwong zichzelf tot een uitgestreken glimlachje. ‘Nee, liever niet. We hebben gisteren een hoop herrie gemaakt en misschien zijn de wachters argwanend geworden. Het is beter dat ik alleen ga, echt waar. Dat is beter. Luister, veel plezier in Engeland en niet te veel paardrijden want daar krijg je kromme benen van.’

‘Zeker weten. Maar... zien we elkaar vanmiddag dan ook niet?’ vroeg Gloria teleurgesteld.

‘Vanmiddag kan ik niet. Ik moet mijn vader helpen met het repareren van het hok van Zagor. Dat is de afgelopen winter helemaal verrot.’

‘O, ik snap het. Dus dit is de laatste keer dat we elkaar zien?’

‘Drie weken zijn zo om, dat heb je zelf gezegd.’

Gloria knikte. ‘Oké. Dag dan maar.’

Pietro stond op. ‘Dag.’

‘Krijg ik geen afscheidskus?’

Pietro drukte snel zijn lippen op die van Gloria.

Ze waren droog.

==

==

146

==

Graziano stak de hoofdstraat van Ischiano over en sloeg de weg in die naar het appartement van Flora voerde.

Hij had geen speeksel meer in zijn mond en onder zijn oksels gutsten twee watervallen.

De emoties en de warmte.

Hij zou haar op zijn knieën smeken. En als zij hem niet wilde zien, zou hij dag en nacht bij haar huis blijven zitten, deed er niet toe hoe lang, zonder eten en drinken, net zolang tot zij hem zou vergeven. Jamaica was nodig geweest om in te zien dat Flora de vrouw van zijn leven was en nu zou hij haar niet meer laten ontsnappen.

Hij was nog maar tweehonderd meter van het huis verwijderd, toen hij achter de cipressen blauwe lichtschijnsels zag op de binnenplaats.

En wat is hier nu aan de hand?

Een ambulancewagen.

O god, Flora’s moeder... Laten we hopen dat het niets ergs is. Nou, in elk geval ben ik er nu. Flora zal niet alleen zijn. Ik zal haar helpen en mocht het oudje dood zijn, dan is dat eigenlijk maar beter ook, dan is er een hele last van Flora’s schouders af en krijgt haar moeder eindelijk rust.

Er was ook een politieauto.

Graziano parkeerde de auto in de berm en liep de binnenplaats op.

De ambulance stond met open portieren naast de ingang geparkeerd. De politieauto, ongeveer tien meter verderop, had ook een deur open. Er stond ook een donkerblauwe Regata. Maar de Y10 van Flora was er niet.

Wat is hier...

Bruno Miele, in politieuniform, kwam tevoorschijn uit het gebouw, draaide zich om en hield de deur open.

Er verscheen een verpleger die een brancard droeg.

Op de brancard lag een lichaam. Bedekt met een wit laken.

Het oudje is doo

Maar toen zag hij een detail.

Een detail dat het bloed in zijn hart deed verstenen.

Een lok. Een rode lok. Een rode lok stak uit. Een rode lok stak uit onder het laken. Een rode lok stak uit onder het laken en bungelde aan de zijkant van de brancard als een macabere vallende ster.

Graziano had het gevoel alsof de grond onder zijn voeten al zijn krachten uit hem trok. Onder zich had een magneet al zijn levensvocht uit hem gezogen en hem gereduceerd tot een hoopje botten zonder energie.

Hij sperde zijn mond open.

Hij kneep zijn vingers samen.

En hij dacht dat hij zou flauwvallen, maar hij viel niet flauw. Zijn benen, stijf als stelten, voerden hem stap na stap bij Bruno Miele. Mechanisch vroeg hij: ‘Wat is hier gebeurd?’

Miele, die druk-druk-druk was met het coördineren van de operatie van het overladen van het stoffelijk overschot in de ambulance, draaide zich geïrriteerd om. Maar toen hij Graziano zomaar zag opdoemen, als een spookverschijning, bleef hij even verbaasd staan en riep toen uit: ‘Graziano! Wat doe jij hier? Jij was toch op tournee met Paco de Lucia?’

‘Wat is er gebeurd?’

Miele schudde zijn hoofd en zei op een toon van iemand die alles al heeft meegemaakt: ‘Juffrouw Palmieri is dood. Die juf die lesgaf op de middenbouw. Ze is geëlektrocuteerd in haar bad... We weten niet of het een ongeluk was. De politiearts zegt dat het ook zelfmoord geweest kan zijn. Maar ik wist het wel, iedereen zei het, dat ze half gek was. Ze maalde. Denk je eens in wat raar, haar moeder is diezelfde nacht ook overleden. Een slachting. Trouwens, vanmiddag geef ik een feestje. Weet je, ik ben bevorderd...’

Graziano draaide zich om en liep langzaam terug naar zijn auto.

Even was Bruno Miele verbaasd, maar vervolgens vroeg hij aan de verplegers: ‘Hoe gaan jullie dat doen? Samen passen ze hier niet in.’

De positieve stromingen waren plotseling verdwenen en de albatros, met zijn machtige vleugels verstijfd van pijn, stortte neer in een grijze zee. Een zwarte draaikolk zonder bodem opende zich, om hem in zich op te nemen.

==

==

147

==

Pierini ging het voor de wind.

Het hele jaar door hadden de leerkrachten hem op zijn donder gegeven, maar aan het eind van het jaar was hij toch overgegaan. Zijn vader was tevreden.

Maar dat kon hem geen moer schelen.

Volgend jaar zien ze me hier niet meer terug.

Fiamma had ook zijn school niet afgemaakt en zei dat als je er gewoon schijt aan hebt, ze je uiteindelijk wel met rust laten.

Het nieuws was dat hij belangrijke vriendschappen had gesloten in Orbano. Met Mauro Colabazzi, bijgenaamd de Onderkaak, en diens groep. Een bende van zeventienjarigen die dag en nacht rondhingen bij de Yogobar, een ijstent die gespecialiseerd was in yoghurtijs.

De Onderkaak, die heel uitgekookt was, had hem een paar super-simpele trucjes geleerd om rijk te worden. Je slaat een ruit in, sluit twee gekleurde draadjes aan elkaar aan en voilà, de auto is van jou.

Vet gaaf.

En voor elke auto die hij leverde kreeg hij drie snippen (driehonderdduizend lire). Als hij het klusje samen met Fiamma deed, had hij anderhalve snip, maar wat kon hem dat verdommen, kameraadschap is een schone zaak.

En in sommige opzichten kon Ischiano Scalo beschouwd worden als een grote parkeerplaats van auto’s die klaarstonden om gejat te worden. En als je er nog bij rekende dat de politie daar een zootje imbecielen was, kon dat alles hem alleen maar een goed humeur geven.

Die nacht bijvoorbeeld was hij van plan de nieuwe Golf van Bruno Miele te jatten. Hij wist zeker dat die klootzak hem niet eens op slot deed, overtuigd als hij was dat niemand het lef zou hebben de auto van een politieagent te stelen. Wat vergiste hij zich!

En morgen zou hij met de Onderkaak naar Genua gaan. Ze zeiden dat je daar veel plezier kon hebben.

Daarom ging het hem voor de wind.

Het enige wat hij een beetje jammer vond, was dat hij had gehoord dat juffrouw Palmieri dood was. Verdronken in bad. Nu zou hij een van zijn favoriete masturbatiefantasieën moeten missen, want jezelf aftrekken op een dode is niet fijn en hij had wel eens gehoord dat dat zelfs ongeluk brengt.

Nadat hij haar auto in brand had gestoken, was hij de juf aardig gaan vinden, was zijn woede bekoeld, was hij bijna van haar gaan houden, tot hij haar had betrapt met die Biglia, die klootzak die hem in elkaar had geramd op de dag dat hij Moroni ervan langs gaf.

Dat waren dingen die hem krankzinnig maakten.

Hoe kun je neuken met zo’n klootzak?

De juf verdiende beter dan een arme loser die denkt dat hij Bruce Lee is. Hij moest wel een hele grote hebben, dat kon de enige verklaring zijn.

En nu was ze dood.

Maar wat deed het er eigenlijk toe. Hij pakte de frisbee en gooide die naar Ronca die aan de andere kant stond. De frisbee doorsneed het plein en vloog strak en doelgericht als een projectiel tussen de handen van Ronca door en belandde naast het fonteintje.

‘Heb jij soms stront waar je handen horen te zitten?’ schreeuwde Bacci die naast de palmboom stond.

Ze waren al een halfuurtje aan het spelen, maar de hitte werd steeds ondraaglijker en straks zou het plein gloeien als een grill. Hij had geen zin meer om te spelen met die twee stuntels. Hij zou Fiamma zoeken en naar Orbano gaan om te horen wat er in de Yogobar gebeurde.

Op dat moment kwam Moroni aanfietsen.

Er moest iets in hem veranderd zijn, want hij voelde niet de behoefte opkomen hem in elkaar te slaan. Sinds hij omging met de Onderkaak, verveelden dat soort bezigheden hem alleen maar. Hij was het zat om altijd maar het boegbeeld op de modderschuit te moeten zijn. Hij voelde dat er een paar kilometer verderop oneindig veel spannender zaken bestonden, en zich opwinden over een stumper als Moroni was iets voor imbecielen.

Arme stakker, hij was als enige blijven zitten. Hij was gaan huilen voor het mededelingenbord. Als hij had gekund, had hij zijn eigen bevordering aan hem cadeau gedaan, zo belangrijk leek het voor Moroni te zijn. En dat hij verkering had met dat snolletje Gloria ‘ik-ben-de-enige-die-alles-heeft’, dat interesseerde hem nog minder. Pierini was smoorverliefd op een meisje dat hij in de Yogobar had ontmoet, een zekere Loredana, Lory genoemd.

Ik laat hem met rust.

Maar Ronca dacht er anders over.

Toen Moroni op een armlengte afstand van hem was, spuugde hij naar hem en zei toen: ‘Eikel! Jij bent blijven zitten en wij lekker niet!’

==

==

148

==

Het speeksel belandde op zijn wang.

‘Eikel! Jij bent blijven zitten en wij lekker niet!’ kefte Ronca.

Pietro remde, zette zijn voeten op de grond en veegde zijn wang met zijn hand schoon.

Hij heeft me in mijn gezicht gespuugd!

Hij voelde zijn ingewanden samentrekken en vervolgens een blinde woede in zich exploderen, een zwarte razernij die hij ditmaal niet zou onderdrukken. Er was hem te veel overkomen in de afgelopen vierentwintig uur, en nu werd er zelfs op hem gespuugd. Nee, dat kon hij niet accepteren.

‘Jij moet het hele jaar overdoen, jij Eikel die je bent en anders niet,’ bleef die hinderlijke vlo om hem heen springen.

Pietro sprong van zijn fiets, zette drie stappen en gaf hem met alle kracht die hij bezat een dreun.

Ronca’s hoofd boog als een boksbal naar links, boog vervolgens als een slappe veer naar de andere kant en stond ten slotte weer recht.

In slowmotion sperde Ronca zijn ogen wijd open, bracht een hand naar zijn pijnlijke wang en stamelde in opperste verwarring: ‘Wie heeft dat gedaan?’

De klap was zo snel gekomen dat Ronca niet eens had gemerkt dat hij geslagen werd. Pietro zag dat Bacci en Pierini hun vriendje te hulp kwamen snellen. Op dat moment kon het hem niets meer schelen. ‘Kom maar op, vuilakken!’ gromde hij met gebalde vuisten.

Bacci strekte zijn handen uit, maar Pierini greep hem bij zijn schouder. ‘Wacht even. Wacht even, eerst kijken of Ronca hem in elkaar kan slaan.’ Toen richtte hij zich tot Ronca. ‘Moroni heeft je die dreun gegeven. Kom op, sla z’n smoel tot moes, waar wacht je nog op? Ik wed dat je het niet kunt. Ik wed dat Moroni je helemaal inmaakt.’

Voor het eerst sinds Pietro hem kende had Ronca niet meer die hatelijke grijns op zijn gezicht. Hij wreef versufd over zijn wang. Hij keek naar Pierini, hij keek naar Bacci en begreep wanhopig dat hij ditmaal door niemand gesteund zou worden. Hij was alleen.

Toen deed hij hetzelfde als woestijnhagedissen, onschadelijke reptielen zonder gif, die om hun tegenstanders angst in te boezemen zichzelf boosaardig doen voorkomen, hun kam opzetten, opzwellen, blazen en helemaal rood worden. Die techniek werkt heel vaak. Maar voor Stefano Ronca werkte hij niet.

Ook hij ontblootte zijn tanden, probeerde een beestachtig voorkomen te krijgen, begon rond te springen en hem te bestoken met: ‘Nu ga ik je pijn doen. Heel, heel erg veel pijn. Nu zal jij eens echt pijn lijden.’ Om zich vervolgens op Pietro te storten onder het uitschreeuwen van een ‘Ik breek je neeeeeeek!’

Ze rolden op de grond. Midden op het plein. Het leek wel of Ronca een epileptische aanval had, maar Pietro greep zijn polsen vast en legde hem op de rug, plaatste vervolgens zijn scheenbenen op zijn armen en overlaadde hem met vuistslagen in zijn gezicht, op zijn hals, op zijn schouders, waarbij hij vreemde, hese kreten uitstootte. En als Pierini er niet was geweest om hem in zijn nekvel te grijpen, wie weet wat er dan was gebeurd. ‘Genoeg! Genoeg! Je hebt hem geslagen, nu is het genoeg!’ Terwijl hij Pietro wegsleurde, schopte die nog steeds in de lucht. ‘Jij hebt gewonnen.’

Hijgend klopte Pietro het stof van zich af. Zijn knokkels deden pijn en het bloed gonsde in zijn oren.

Ronca was opgestaan en huilde. Er stroomde bloed uit zijn neus. Hij hinkte naar de fontein. Bacci stond intussen te lachen en klapte in zijn handen.

Pietro pakte zijn fiets op.

‘Het is niet eerlijk,’ zei Pierini terwijl hij een sigaret opstak.

Pietro stapte op zijn fiets. ‘Wat niet?’

‘Dat je bent blijven zitten.’

‘Het kan me niets schelen.’

‘Gelijk heb je.’

Pietro zette een voet op het pedaal. ‘Ik moet gaan. Dag.’

Maar voordat hij wegreed vroeg Pierini: ‘Weet je dat juffrouw Palmieri dood is?’

Pietro keek hem in de ogen. En hij zei het. ‘Dat weet ik. Ik heb haar vermoord.’

Pierini proestte een wolk rook uit. ‘Zit geen nonsens uit te kramen. Ze is verdronken in haar bad.’

‘Ik heb haar vermoord,’ herhaalde Pietro ernstig. ‘Ik zit geen nonsens uit te kramen.’

‘Vertel dan eens, waarom zou jij haar hebben vermoord?’

Pietro haalde zijn schouders op. ‘Omdat ze me heeft laten zitten.’

Pierini knikte. ‘Bewijs dat dan maar eens.’

Pietro begon langzaam te fietsen. ‘Ergens in haar huis is een slang, daar heb ik voor gezorgd. Ga zelf maar kijken als je me niet gelooft.’

==

==

149

==

Misschien is het wel waar, zei Pierini tegen zichzelf terwijl hij zijn peukje wegschoot. Moroni is niet het type om nonsens uit te kramen.

==

==

150

==

In huize Miele was het feest. En daar waren goede redenen voor.

Ten eerste had Bruno promotie gekregen en zou hij in september toetreden tot een speciaal team van agenten in burger dat onderzoek doet naar de verbanden tussen lokale en georganiseerde misdaad. Eindelijk kwam zijn droom uit. Hij had zelfs een nieuwe Golf gekocht met een voordelige afbetaling in zesenvijftig termijnen.

Ten tweede ging de oude Italo met pensioen. En met zijn blijvende invaliditeit zou hij maandelijks een bescheiden extra bedragje ontvangen. Dus vanaf september zou hij niet meer hoeven slapen in het huisje naast school, maar als een fatsoenlijk mens in zijn eigen boerenhuis samen met zijn vrouw, en zou hij zich kunnen wijden aan zijn moestuin en televisie kunnen kijken.

Dus hadden vader en zoon, ondanks die Afrikaanse hitte, een feestje georganiseerd op het grasveld achter het huis.

Een lang tapijt van kolen was omheind met stenen en daar bovenop lag de spiraalbodem van een bed en daarop werden de runderdarmen, varkenskarbonades, worstjes, zachte kaasjes en makreel geroosterd.

Italo, in hemd en sandalen, controleerde met een lange, puntige tak of het vlees al gaar was. Zo nu en dan veegde hij met een natte lap over zijn kale kop om geen zonnesteek op te lopen en brulde vervolgens dat de worstjes klaar waren.

Ze hadden zo’n beetje iedereen uitgenodigd die ze kenden en er waren minstens drie generaties bijeen. Kindjes die elkaar achterna renden door de wijngaard en elkaar bij de pomp nat spetterden. Moeders met dikke buiken. Moeders met kinderwagens. Vaders die zich volstopten met tagliatelle en rode wijn. Vaders die jeu de boules speelden met hun kinderen. Oude mannen met hun vrouwen die in de schaduw onder de parasol en onder de pergola zaten om zich te beschermen tegen die genadeloze zon en zichzelf koelte toewuifden. Uit een draagbare stereo in een hoek klonk de laatste cd van Zucchero.

Zwermen opgewonden vliegen zoemden tussen de rook en de lekkere geuren van het voedsel en daalden neer op de schalen met pasta, rijstballetjes in tomatensaus en pizzaatjes. De horzels werden met kranten weggemept. In huis zat een groepje mannen samengedromd voor de tv naar een voetbalwedstrijd te kijken en stond een groepje vrouwen al roddelend brood en salami te snijden.

Alles volgens het draaiboek.

==

‘Lekker, die carbonara. Wie heeft die gemaakt? Heeft tante die gemaakt?’ vroeg Bruno Miele met volle mond aan Lorena Santini, zijn verloofde.

‘Hoe moet ik nou weten wie die heeft gemaakt!’ pufte Lorena, die op dat moment andere problemen aan haar hoofd had en, omdat ze op het strand verbrand was, zo rood was als een kreeft.

‘Nou, dat zou ik dan maar eens gaan uitzoeken. Want zo hoort carbonara te zijn. Niet die prut die jij ervan maakt, dat lijkt eerder een spaghetti-omelet. Jij kookt de eieren. Nee, deze carbonara is vast door tante gemaakt, dat durf ik te wedden.’

‘Ik heb geen zin om op te staan,’ protesteerde Lorena.

‘En jij wilt dat ik met je trouw? Nou ja, laat ook maar.’

Antonio Bacci, gezeten tussen Lorena en zijn vrouw Antonella, stopte met eten en kwam tussenbeide. ‘Ik moet toegeven dat hij lekker is. Maar in een echt speciale carbonara hoort ook ui te zitten. Dat staat ook in het originele Romeinse recept.’

Bruno Miele hief zijn ogen ten hemel. Hij kreeg zin om hem te wurgen. Gelukkig maar dat hij hem vanaf de komende winter niet meer zou zien, want anders kon het nog wel eens slecht aflopen. ‘Besef jij eigenlijk wel wat een onzin je zit uit te kramen? Het is belachelijk dat jij hierover meepraat. Jij weet niets van koken, ik herinner me dat je een keer hebt gezegd dat houtskool de dood van het spit is, jij weet niet wat lekker eten is... Carbonara met ui, donder toch op!’ Hij was zo zenuwachtig geworden dat er stukjes pasta uit zijn mond vlogen terwijl hij sprak.

‘Bruno heeft gelijk. Jij weet niets van koken. Ui hoort in de amatriciana,’ echode Antonella, die haar man ervan langs gaf zodra ze de kans kreeg.

Antonio Bacci hief zijn handen omhoog en gaf zich over. ‘Oké, rustig maar. Ik heb jullie toch niet beledigd? En als ik had gezegd dat er room in moest, hadden jullie me dan vermoord? Oké, er hoort geen... Wat was het ook alweer?’

‘Jij praat zonder dat je weet waar het over gaat. Daarom maak je anderen kwaad,’ mopperde Bruno, nog steeds niet tevreden, terug.

‘Nou, als er ui in had gezeten had ik die carbonara nog lekkerder gevonden,’ bromde Andrea Bacci, die al aan zijn derde bord bezig was. Het jongetje zat naast zijn moeder met zijn gezicht en handen in zijn bord.

‘Ja, natuurlijk, dan was hij nog veel vetter.’ Bruno keek zijn collega geërgerd aan. ‘Je moet met dat kind naar de dokter. Hoeveel weegt hij wel niet? Een kilo of tachtig. Als die in de puberteit komt, wordt hij een walvis. Je moet oppassen, over dat soort dingen moet je niet te lichtzinnig denken.’ En tot Andrea: ‘Waarom heb jij zo’n honger?’

Andrea haalde zijn schouders op en begon zijn bord met een stuk brood schoon te vegen.

Bruno strekte zijn armen en rekte zich uit. ‘Nou zou ik wel een lekker kopje koffie lusten. Is Graziano eigenlijk niet gekomen?’

‘Hoezo, is Graziano er? Is hij weer terug?’ vroeg Antonio Bacci.

‘Ja, ik zag hem bij het huis van juffrouw Palmieri. Hij vroeg wat er gebeurd was. Toen ik het hem vertelde, is hij weggegaan zonder te groeten. Geen idee waarom.’

‘Weet je wat Moroni heeft gezegd?’ Andrea Bacci stootte zijn vader aan met zijn elleboog.

Bacci senior negeerde hem volledig. ‘Maar hij was toch op tournee?’

‘Weet ik veel. Dat zal wel afgelopen zijn. Ik heb hem verteld over het feestje. Misschien komt hij nog.’

‘Papa! Papa! Weet je wat Moroni heeft gezegd?’ drong Andrea nog steeds aan.

‘Hou op. Waarom ga je niet met je leeftijdgenoten spelen en laat je ons niet met rust?’

Bruno was sceptisch. ‘Na alles wat hij heeft verorberd kan hij nu heus niet opstaan. Je moet een takelwagen laten komen om hem omhoog te krijgen.’

‘Maar ik wou iets belangrijks vertellen,’ jengelde het jongetje. ‘Dat Pietro Moroni heeft gezegd dat hij de juf heeft vermoord...’

‘Je hebt het verteld en nu ga je spelen,’ kapte zijn vader hem af, terwijl hij hem wegduwde.

‘Wacht eens even...’ Bruno zette zijn antennes uit. De antennes waardoor hij nu behoorde tot een speciaal team en niet een simpele agent zou blijven zoals die suffe Bacci. ‘En waarom zou hij haar hebben vermoord?’

‘Omdat ze ervoor heeft gezorgd dat hij is blijven zitten. Hij zei dat het de waarheid was. En hij zei ook dat er in Palmieri’s huis een slang is. Die heeft hij daar gebracht. Hij zei: ga zelf maar kijken.’

==

==

151

==

Pietro was samen met zijn vader en Mimmo op het erf bezig planken op het dak van Zagors hok te spijkeren, toen de auto’s kwamen. Die twee in hun groene Peugeot 205 met een Romeins nummerbord, en een surveillancewagen van de politie.

Mario Moroni keek op. ‘Wat moeten die klootzakken hier?’

‘Ze komen voor mij,’ zei Pietro terwijl hij de hamer op de grond legde.

Zes jaar later...

==

==

==

==

==

Lieve Gloria, hoe gaat het met je?

Allereerst vrolijk kerstfeest en een gelukkig nieuwjaar.

Een paar dagen geleden heb ik mijn moeder gesproken, die vertelde dat je volgend jaar naar de universiteit van Bologna gaat. Dat had jouw moeder haar weer verteld. Je gaat iets studeren wat te maken heeft met film, toch? Dus geen economie en handel meer. Goed dat je bent blijven aandringen bij je vader. Die studie over film is vast en zeker veel interessanter en Bologna is een mooie, levendige stad. Tenminste, dat zeggen ze. Als ik uit dit instituut kom, wil ik met de trein door heel Europa gaan reizen en dan kom ik je opzoeken, dan kun jij me Bologna laten zien.

Binnenkort, over precies twee maanden en twee weken, word ik achttien en ga ik hier weg. Besef je dat? Ik vind het ongelooflijk, eindelijk kan ik hier weg en doen wat ik wil. Ik weet nog niet goed wat ik wil. Maar ze hebben me verteld dat er ook avonduniversiteiten bestaan en misschien kan ik dat gaan doen. Ze hebben me ook een baan aangeboden hier, nieuwelingen in dit instituut helpen met integreren en dat soort dingen. Ik zou betaald worden. De leiding zegt dat ik goed met kleine kinderen kan omgaan. Ik weet het niet, ik moet er nog over nadenken. Het enige wat ik nu wil is op reis, naar Rome, Parijs, Londen, Spanje. Als ik terugkom ga ik beslissen over de toekomst, daar heb ik nog lang genoeg de tijd voor.

Ik moet je bekennen dat ik heb geaarzeld om je te schrijven. We hebben elkaar al zo lang niet meer geschreven. In mijn laatste brief schreef ik je dat ik niet wilde dat je me kwam opzoeken. Ik hoop dat je dat niet vervelend vond, maar ik kan het niet verdragen om je na al die tijd op deze plek een paar uurtjes te zien, en dat dat dan alles is. We hadden elkaar niets kunnen vertellen, we hadden gepraat over de gewone dingen die je elkaar zegt in zulke situaties en dan zou jij zijn weggegaan en had ik me daarna rot gevoeld, dat weet ik zeker. Ik had besloten dat ik je zou opbellen zodra ik hier uit was en dat we elkaar dan ergens hier ver vandaan zouden ontmoeten op een mooi plekje. Ik schrijf je nu toch omdat ik je graag wilde spreken over iets waaraan ik de afgelopen jaren heel vaak heb moeten denken en waar jij misschien op een of andere manier ook mee te maken hebt. Namelijk waarom ik die dag op het plein aan Pierini heb verteld over juffrouw Palmieri. Als ik niets had gezegd, had misschien niemand het ontdekt en zou ik niet in dit instituut terecht zijn gekomen. Ik heb al die tijd geantwoord aan de psychologen dat ik dat heb gedaan omdat ik Pierini en de anderen wilde laten zien dat ik ook sterk was en niet over me heen liet lopen en dat ik, nadat ik had gehoord dat ik was blijven zitten, mezelf niet was. Maar zo was het niet. Dat was onzin.

Een paar weken geleden gebeurde er iets bijzonders. Er kwam een Calabrees jongetje binnen dat zijn vader heeft vermoord. Hij is veertien. Als hij praat, en hij praat heel weinig, begrijp je er niets van. Als zijn vader ’s avonds thuiskwam, sloeg hij altijd zijn moeder en zijn zusje. Op een avond heeft Antonio (maar iedereen hier noemt hem Calabrië) het broodmes van tafel gepakt en dat in de borst van zijn vader gestoken. Ik vroeg hem waarom hij dat had gedaan, waarom hij niet naar de politie was gegaan om zijn vader aan te geven, waarom hij er niet met iemand over gepraat had. Hij gaf geen antwoord. Alsof ik niet bestond. Hij zat voor een raam en rookte. Toen vertelde ik dat ik ook iemand had vermoord, min of meer op dezelfde leeftijd. Dat ik dus weet hoe je je daarna voelt. En toen vroeg hij hoe je je dan voelt, en ik antwoordde: kut, klote, met een smerige ballast in je die je niet meer kwijtraakt. Hij schudde zijn hoofd en keek me aan en zei dat het niet waar is, dat je je daarna een koning voelt, en toen vroeg hij of ik echt wilde weten waarom hij zijn vader had vermoord. Ik antwoordde ja. En hij zei: omdat ik niet wilde worden als die vuile klootzak, liever dood, dan worden zoals hij. Ik heb veel nagedacht over wat Calabrië tegen me had gezegd. Hij begreep het eerder dan ik. Hij begreep meteen waarom hij het had gedaan. Om iets kwaadaardigs te bestrijden wat we in ons hebben en dat groeit en ons verandert in beesten. Hij heeft zijn leven doorgesneden om zichzelf daarvan te bevrijden. Zo is het. Ik geloof dat ik Pierini vertelde dat ik juf Palmieri had vermoord om mezelf te bevrijden van mijn familie en van Ischiano. Ik heb dat niet bewust gedaan, niemand zou zoiets bewust doen, maar het is iets geweest wat ik toen niet wist. Ik geloof niet zo erg in het onderbewuste en de psychologie, ik geloof dat iedereen is wat hij doet. Maar ik denk dat er in mijn geval een verborgen deel van mezelf was dat die beslissing heeft genomen.

Daarom schrijf ik je nu, om je te zeggen dat ik je die nacht op het strand (hoe vaak heb ik niet teruggedacht aan die nacht) had beloofd dat ik het nooit aan iemand zou vertellen en dat ik dat toen echt meende. Maar misschien is er, doordat jij vervolgens naar Engeland ging (hierover moet je je echt niet schuldig voelen) en ik het lijk van Palmieri weer zag, iets in mij gebroken en toen moest ik het zeggen, het eruit gooien. En ik geloof werkelijk dat ik daarmee mijn lot heb veranderd. Dat kan ik nu zeggen, omdat ik zes jaar heb doorgebracht op deze plek die ze instituut noemen, maar dat in heel veel opzichten gelijk is aan een gevangenis, en ik ben gegroeid, ik heb het lyceum gevolgd en misschien ga ik ook naar de universiteit.

Ik wilde niet eindigen zoals Mimmo, die nog steeds daar is, nog steeds ruziet met mijn vader (mijn moeder vertelde dat ook hij is gaan drinken). Ik wilde niet meer in Ischiano Scalo blijven. Nee, ik wilde niet worden zoals zij, en binnenkort word ik achttien en dan ben ik een man die klaar is om de wereld zo goed mogelijk het hoofd te bieden (hopelijk!).

Weet je wat juffrouw Palmieri in het bad tegen me zei? Dat beloften alleen maar bedoeld zijn om te worden verbroken. Ik denk dat dat een beetje waar is. Ik zal altijd een moordenaar blijven, ook al was ik toen twaalf jaar, dat doet er niet toe, er bestaat geen manier om zoiets vreselijks af te lossen, zelfs de doodstraf niet. Maar naarmate de tijd verstrijkt, leer je ondanks alles verder te leven.

Dat wilde ik je zeggen. Ik heb onze belofte verbroken maar misschien is het zo beter geweest. Maar nu zal ik stoppen, ik wil je niet verdrietig maken. Mijn moeder vertelde me ook dat je heel mooi bent, maar dat wist ik al. Toen we klein waren wist ik zeker dat je Miss Italië zou worden.

==

Kus,

Pietro

==

P.S. Bereid je maar voor als ik langskom in Bologna: ik haal je op, ik neem je mee.

==

==

==

==

==

Ik dank Hugh en Drusilla Fraser, die mij de rust hebben geschonken om dit boek af te maken. En ik dank Orsola De Castro voor de steun aan mij en aan Graziano Biglia. En ik dank de heel grote Roberta Melli en Esa de Simone en Luisa Brancaccio en Carlo Guglielmi en Jaime D’Alessandro en Aldo Nove en Emanuele en Martina Trevi, Alessandra Orsi en Maurizio en Rossella Antonini en Paulo Repetti en Severino Cesari. Ik dank Renata Colorni en Antonio Franchini en alle medewerkers van de redactie van Uitgeverij Mondadori voor hun medeleven (Daniela, Elisabetta, Helena, Lucia, Luigi, Silvana, Mara, Cesare, Geremia, Joy). En ten slotte dank ik mijn hele familie (ook de Bende van de Grancereale-koekjes) dat ze zo’n grote zekerheid zijn. Nogmaals mijn dank.